Dutch

Detailed Synonyms for ontbonden in Dutch

ontbonden:


ontbinden:

ontbinden verb (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)

  1. ontbinden
    ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan
  2. ontbinden
    ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; wegrotten; verteren
    • ontbinden verb (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • rotten verb (rot, rotte, rotten, gerot)
    • vergaan verb (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • verrotten verb (verrot, verrotte, verrotten, verrot)
    • wegrotten verb (rot weg, rotte weg, rotten weg, weggerot)
    • verteren verb (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
  3. ontbinden
    beëindigen; afbreken; ontbinden; opheffen; verbreken; stukmaken; verbrijzelen; forceren
    • beëindigen verb (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afbreken verb (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
    • ontbinden verb (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • opheffen verb (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • verbreken verb (verbreek, verbreekt, verbrak, verbraken, verbroken)
    • stukmaken verb (maak stuk, maakt stuk, maakte stuk, maakten stuk, stukgemaakt)
    • verbrijzelen verb (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • forceren verb (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)

Conjugations for ontbinden:

o.t.t.
  1. ontbind
  2. ontbindt
  3. ontbindt
  4. ontbinden
  5. ontbinden
  6. ontbinden
o.v.t.
  1. ontbond
  2. ontbond
  3. ontbond
  4. ontbonden
  5. ontbonden
  6. ontbonden
v.t.t.
  1. heb ontbonden
  2. hebt ontbonden
  3. heeft ontbonden
  4. hebben ontbonden
  5. hebben ontbonden
  6. hebben ontbonden
v.v.t.
  1. had ontbonden
  2. had ontbonden
  3. had ontbonden
  4. hadden ontbonden
  5. hadden ontbonden
  6. hadden ontbonden
o.t.t.t.
  1. zal ontbinden
  2. zult ontbinden
  3. zal ontbinden
  4. zullen ontbinden
  5. zullen ontbinden
  6. zullen ontbinden
o.v.t.t.
  1. zou ontbinden
  2. zou ontbinden
  3. zou ontbinden
  4. zouden ontbinden
  5. zouden ontbinden
  6. zouden ontbinden
en verder
  1. is ontbonden
  2. zijn ontbonden
diversen
  1. ontbind!
  2. ontbindt!
  3. ontbonden
  4. ontbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ontbinden [znw.] noun

  1. ontbinden
    uiteen halen; ontbinden