Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. zegepralend:
  2. zegepralen:


Dutch

Detailed Translations for zegepralend from Dutch to Swedish

zegepralend:

zegepralend adj

  1. zegepralend (zegevierend)

Translation Matrix for zegepralend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
segerrik zegepralend; zegevierend zegerijk
segerrikt zegepralend; zegevierend triomfantelijk

zegepralend form of zegepralen:

zegepralen verb (zegepraal, zegepraalt, zegepraalde, zegepraalden, gezegepraald)

  1. zegepralen (triomferen)
    segra; triumfera
    • segra verb (segrar, segrade, segrat)
    • triumfera verb (triumferar, triumferade, triumferat)

Conjugations for zegepralen:

o.t.t.
  1. zegepraal
  2. zegepraalt
  3. zegepraalt
  4. zegepralen
  5. zegepralen
  6. zegepralen
o.v.t.
  1. zegepraalde
  2. zegepraalde
  3. zegepraalde
  4. zegepraalden
  5. zegepraalden
  6. zegepraalden
v.t.t.
  1. heb gezegepraald
  2. hebt gezegepraald
  3. heeft gezegepraald
  4. hebben gezegepraald
  5. hebben gezegepraald
  6. hebben gezegepraald
v.v.t.
  1. had gezegepraald
  2. had gezegepraald
  3. had gezegepraald
  4. hadden gezegepraald
  5. hadden gezegepraald
  6. hadden gezegepraald
o.t.t.t.
  1. zal zegepralen
  2. zult zegepralen
  3. zal zegepralen
  4. zullen zegepralen
  5. zullen zegepralen
  6. zullen zegepralen
o.v.t.t.
  1. zou zegepralen
  2. zou zegepralen
  3. zou zegepralen
  4. zouden zegepralen
  5. zouden zegepralen
  6. zouden zegepralen
diversen
  1. zegepraal!
  2. zegepraalt!
  3. gezegepraald
  4. zegepralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zegepralen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
segra triomferen; zegepralen
triumfera triomferen; zegepralen

Related Words for "zegepralen":