Dutch
Detailed Translations for raak from Dutch to Swedish
raak:
-
raak (kernachtig)
-
raak (adrem; bijdehand; snedig; gevat)
Translation Matrix for raak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
smart | geniaal persoon; genie | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
kortfattad | kernachtig; raak | bondig; kort; kortheidshalve |
kortfattat | kernachtig; raak | bondig; kort; kortheidshalve; kortweg; samengevat; summier; zonder omhaal |
smart | adrem; bijdehand; gevat; raak; snedig | bij de pinken; clever; geleerd; gis; goochem; intelligent; kien; schrander; slim; snugger; uitgeslapen; wijs |
raken:
-
raken (betreffen; aangaan)
-
raken (beïnvloeden; treffen)
-
raken (treffen; beroeren)
-
raken (ontroeren; treffen)
– hem een klap, schot of stoot toebrengen 1 -
raken (terechtkomen; treffen)
Conjugations for raken:
o.t.t.
- raak
- raakt
- raakt
- raken
- raken
- raken
o.v.t.
- raakte
- raakte
- raakte
- raakten
- raakten
- raakten
v.t.t.
- heb geraakt
- hebt geraakt
- heeft geraakt
- hebben geraakt
- hebben geraakt
- hebben geraakt
v.v.t.
- had geraakt
- had geraakt
- had geraakt
- hadden geraakt
- hadden geraakt
- hadden geraakt
o.t.t.t.
- zal raken
- zult raken
- zal raken
- zullen raken
- zullen raken
- zullen raken
o.v.t.t.
- zou raken
- zou raken
- zou raken
- zouden raken
- zouden raken
- zouden raken
en verder
- ben geraakt
- bent geraakt
- is geraakt
- zijn geraakt
- zijn geraakt
- zijn geraakt
diversen
- raak!
- raakt!
- geraakt
- rakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for raken:
Related Words for "raken":
Synonyms for "raken":
Antonyms for "raken":
Related Definitions for "raken":
Wiktionary Translations for raken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• raken | → slå | ↔ hit — to give a blow |
• raken | → möta | ↔ meet — converge and touch |
• raken | → röra; beröra | ↔ touch — make physical contact with |
• raken | → röra | ↔ touch — affect emotionally |
• raken | → ernå | ↔ atteindre — toucher de loin au moyen d’un projectile. |
• raken | → bli; bliva | ↔ devenir — commencer à être ce qu’on n’était pas ; passer d’une situation, d’un état à un autre. |
• raken | → nå; uppnå | ↔ parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général) |
• raken | → beskåda; kika; skåda; titta; beträffa | ↔ regarder — voir, observer |
• raken | → beröra; ta på; bestryka; träffa | ↔ toucher — Mettre la main sur quelque chose |