Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. inlas:
  2. inlassen:
  3. inlezen:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inlas from Dutch to Swedish

inlas:

inlas [de ~] noun

  1. de inlas (ingevoegd stuk; invoeging)

Translation Matrix for inlas:

NounRelated TranslationsOther Translations
infogning ingevoegd stuk; inlas; invoeging invoegen
insättning ingevoegd stuk; inlas; invoeging deposito; storten

Related Words for "inlas":


inlassen:

inlassen verb (las in, last in, laste in, lasten in, ingelast)

  1. inlassen
    sätta in; foga in; skjuta in
    • sätta in verb (sätter in, satte in, satt in)
    • foga in verb (fogar in, fogade in, fogat in)
    • skjuta in verb (skjuter in, sköt in, skjutit in)

Conjugations for inlassen:

o.t.t.
  1. las in
  2. last in
  3. last in
  4. lassen in
  5. lassen in
  6. lassen in
o.v.t.
  1. laste in
  2. laste in
  3. laste in
  4. lasten in
  5. lasten in
  6. lasten in
v.t.t.
  1. heb ingelast
  2. hebt ingelast
  3. heeft ingelast
  4. hebben ingelast
  5. hebben ingelast
  6. hebben ingelast
v.v.t.
  1. had ingelast
  2. had ingelast
  3. had ingelast
  4. hadden ingelast
  5. hadden ingelast
  6. hadden ingelast
o.t.t.t.
  1. zal inlassen
  2. zult inlassen
  3. zal inlassen
  4. zullen inlassen
  5. zullen inlassen
  6. zullen inlassen
o.v.t.t.
  1. zou inlassen
  2. zou inlassen
  3. zou inlassen
  4. zouden inlassen
  5. zouden inlassen
  6. zouden inlassen
en verder
  1. ben ingelast
  2. bent ingelast
  3. is ingelast
  4. zijn ingelast
  5. zijn ingelast
  6. zijn ingelast
diversen
  1. las in!
  2. last in!
  3. ingelast
  4. inlassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inlassen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
foga in inlassen
skjuta in inlassen binnengooien; invoegen; overgaan op nieuwe rijbaan
sätta in inlassen bijstorten; binnensteken; insteken; op rekening storten; tussenlassen

Related Words for "inlassen":


inlas form of inlezen:

inlezen verb (lees in, leest in, las in, lazen in, ingelezen)

  1. inlezen
    läsa in; lära in
    • läsa in verb (läser in, läste in, läst in)
    • lära in verb (lär in, lärde in, lärt in)

Conjugations for inlezen:

o.t.t.
  1. lees in
  2. leest in
  3. leest in
  4. lezen in
  5. lezen in
  6. lezen in
o.v.t.
  1. las in
  2. las in
  3. las in
  4. lazen in
  5. lazen in
  6. lazen in
v.t.t.
  1. heb ingelezen
  2. hebt ingelezen
  3. heeft ingelezen
  4. hebben ingelezen
  5. hebben ingelezen
  6. hebben ingelezen
v.v.t.
  1. had ingelezen
  2. had ingelezen
  3. had ingelezen
  4. hadden ingelezen
  5. hadden ingelezen
  6. hadden ingelezen
o.t.t.t.
  1. zal inlezen
  2. zult inlezen
  3. zal inlezen
  4. zullen inlezen
  5. zullen inlezen
  6. zullen inlezen
o.v.t.t.
  1. zou inlezen
  2. zou inlezen
  3. zou inlezen
  4. zouden inlezen
  5. zouden inlezen
  6. zouden inlezen
en verder
  1. ben ingelezen
  2. bent ingelezen
  3. is ingelezen
  4. zijn ingelezen
  5. zijn ingelezen
  6. zijn ingelezen
diversen
  1. lees in!
  2. leest in!
  3. ingelezen
  4. inlezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inlezen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
lära in inlezen leerstof erin stampen; vossen
läsa in inlezen

Wiktionary Translations for inlezen:


Cross Translation:
FromToVia
inlezen ladda load — to read into memory