Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. geschut:
  2. schutten:


Dutch

Detailed Translations for geschut from Dutch to Swedish

geschut:

geschut [het ~] noun

  1. het geschut (kanonnen)
    artilleri

Translation Matrix for geschut:

NounRelated TranslationsOther Translations
artilleri geschut; kanonnen geschutbedding; geschutstand; geschutstelling; gewichtstuk; kanon; stuk

schutten:

schutten verb (schut, schutte, schutten, geschut)

  1. schutten
    låsa in; spärra in
    • låsa in verb (låser in, låste in, låst in)
    • spärra in verb (spärrar in, spärrade in, spärrat in)

Conjugations for schutten:

o.t.t.
  1. schut
  2. schut
  3. schut
  4. schutten
  5. schutten
  6. schutten
o.v.t.
  1. schutte
  2. schutte
  3. schutte
  4. schutten
  5. schutten
  6. schutten
v.t.t.
  1. heb geschut
  2. hebt geschut
  3. heeft geschut
  4. hebben geschut
  5. hebben geschut
  6. hebben geschut
v.v.t.
  1. had geschut
  2. had geschut
  3. had geschut
  4. hadden geschut
  5. hadden geschut
  6. hadden geschut
o.t.t.t.
  1. zal schutten
  2. zult schutten
  3. zal schutten
  4. zullen schutten
  5. zullen schutten
  6. zullen schutten
o.v.t.t.
  1. zou schutten
  2. zou schutten
  3. zou schutten
  4. zouden schutten
  5. zouden schutten
  6. zouden schutten
en verder
  1. ben geschut
  2. bent geschut
  3. is geschut
  4. zijn geschut
  5. zijn geschut
  6. zijn geschut
diversen
  1. schut!
  2. schut!
  3. geschut
  4. schuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schutten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
låsa in schutten opbergen; opsluiten; vastzetten; wegbergen; wegsluiten
spärra in schutten kooien; opsluiten; vastzetten