Noun | Related Translations | Other Translations |
smalt
|
|
engte; nauwte
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
-
|
leuk; prettig
|
|
Other | Related Translations | Other Translations |
litet
|
|
'n beetje; enig; wat
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
angenäm
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangenaam; genietbaar; plezierig; te genieten
|
angenämt
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangenaam; comfortabel; gemakkelijk; genietbaar; geriefelijk; te genieten
|
behaglig
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
aangenaam; behaaglijk; draagbaar; gerieflijk; goedzittend; jofel; knus; poeslief; senang
|
behagligt
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangenaam; aanvallig; behaaglijk; bevallig; comfortabel; draagbaar; gemakkelijk; geriefelijk; gerieflijk; goedzittend; gracieus; jofel; plezierig; poeslief; senang; sierlijk
|
delikat
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; slank en smal; teder; teer; tenger; zwak
|
breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak
|
fin
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
kittig; kwetsbaar; teer
|
fint
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; subtiel; teder; teer; tenger; zwak
|
kittig; kwetsbaar; teer
|
glatt
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; dartel; fleurig; gelukkig; glad; glibberig; heugelijk; heuglijk; jolig; kleurrijk; lachziek; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tevreden; tierig; uitgelaten; verblijd; verblijdend; vergenoegd; verheugd; voldaan; vreugdevol; vrolijk
|
klent
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bleekjes; kwetsbaar; onsolide; pips; slap; slapjes; teer; wee; ziekelijk; zwak
|
liten
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
gering; klein; luttel; miniem; minimaal; minste; ondermaats; van geringe afmeting; weinig
|
litet
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
gering; in geringe mate; klein; lichtelijk; luttel; miniem; minimaal; minste; ondermaats; van geringe afmeting; weinig
|
lycklig
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
blijmoedig; fortuinlijk; gelukkig; gelukzalig; heugelijk; heuglijk; opgewekt; verblijdend; verrukt; zalig; zielsgelukkig
|
lyckligt
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
blijmoedig; dolgelukkig; fortuinlijk; geluk genietend; gelukkig; gelukzalig; heugelijk; heuglijk; opgewekt; verblijdend; verrukt; zalig; zielsgelukkig
|
njutbart
|
aangenaam; fijn; lekker; prettig
|
genietbaar; te genieten
|
skört
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bleekjes; bros; kwetsbaar; los; mul; onsolide; pips; pulverig; rul; slap; slapjes; teer; wee; ziekelijk; zwak
|
smalt
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
eng; knokig; mager; nauw; opvliegend; scharminkelig; smal; smalletjes; spichtig; sprieterig; tenger; van geringe breedte
|
spröd
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bros
|
sprött
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bros; knappend; kwetsbaar; teer
|
späd
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
|
spätt
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
delicaat; fijn van smaak; kwetsbaar; teer
|
subtil
|
fijn; subtiel
|
|
subtilt
|
fijn; subtiel
|
fijntjes; fijnzinnig; verfijnd
|
trevlig
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangenaam; betoverend; bijzonder aangenaam; comfortabel; gemakkelijk; geriefelijk; gezellig; heugelijk; heuglijk; huiselijk; knus; knusjes; leuk; luisterrijk; magnifiek; menswaardig; prachtig; prettig; schitterend; verblijdend
|
trevligt
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig
|
aangenaam; aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; betoverend; bevallig; charmant; comfortabel; gemakkelijk; genietbaar; geriefelijk; heugelijk; heuglijk; jofel; knap; leuk; luisterrijk; magnifiek; menswaardig; mooi; plezierig; prachtig; prettig; schitterend; te genieten; verblijdend
|
tunn
|
fijn; subtiel
|
vliesachtig; vliesdun; vliezig
|
tunnt
|
fijn; subtiel
|
slap; vliesachtig; vliesdun; vliezig; waterachtig; waterig
|
ömtåligt
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
angstig voor pijn; bleekjes; delicaat; eindig; fijn van smaak; fijngevoelig; fijnzinnig; kleinzerig; kwetsbaar; pips; slap; slapjes; teer; teerbesnaard; teergevoelig; vergankelijk; voorbijgaand; wee; ziekelijk; zwak
|