Dutch
Detailed Synonyms for stamelen in Dutch
stamelen:
-
stamelen
-
stamelen
– het met moeite en onderbrekingen zeggen 1
Conjugations for stamelen:
o.t.t.
- stamel
- stamelt
- stamelt
- stamelen
- stamelen
- stamelen
o.v.t.
- stamelde
- stamelde
- stamelde
- stamelden
- stamelden
- stamelden
v.t.t.
- heb gestameld
- hebt gestameld
- heeft gestameld
- hebben gestameld
- hebben gestameld
- hebben gestameld
v.v.t.
- had gestameld
- had gestameld
- had gestameld
- hadden gestameld
- hadden gestameld
- hadden gestameld
o.t.t.t.
- zal stamelen
- zult stamelen
- zal stamelen
- zullen stamelen
- zullen stamelen
- zullen stamelen
o.v.t.t.
- zou stamelen
- zou stamelen
- zou stamelen
- zouden stamelen
- zouden stamelen
- zouden stamelen
en verder
- ben gestameld
- bent gestameld
- is gestameld
- zijn gestameld
- zijn gestameld
- zijn gestameld
diversen
- stamel!
- stamelt!
- gestameld
- stamelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze