Dutch

Detailed Synonyms for schieten op in Dutch

schieten op:

schieten op verb

  1. schieten op
    schieten op; neerschieten

opschieten:

opschieten verb (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)

  1. opschieten
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • opschieten verb (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen verb (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen verb (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • vliegen verb (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden verb (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten verb (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen verb
    • jakkeren verb (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen verb (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
  2. opschieten
    opschieten; uit de grond schieten; omhoog schieten
    • opschieten verb (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • uit de grond schieten verb (schiet uit de grond, schoot uit de grond, schoten uit de grond, uit de grond geschoten)
    • omhoog schieten verb (schiet omhoog, schoot omhoog, schoten omhoog, omhoog geschoten)
  3. opschieten
    – prettig met hem om kunnen gaan 1
    opschieten
    – prettig met hem om kunnen gaan 1
    • opschieten verb (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
      • ik kan goed met hem opschieten1
  4. opschieten
    – er haast mee maken 1
    opschieten
    – er haast mee maken 1
    • opschieten verb (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
      • schiet op, anders komen we te laat1
  5. opschieten
    – snel gaan, vooruit komen 1
    vorderen; opschieten
    – snel gaan, vooruit komen 1
    • vorderen verb (vorder, vordert, vorderde, vorderden, gevorderd)
      • het werk vordert goed1
    • opschieten verb (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
      • het werk schiet lekker op1

Conjugations for opschieten:

o.t.t.
  1. schiet op
  2. schiet op
  3. schiet op
  4. schieten op
  5. schieten op
  6. schieten op
o.v.t.
  1. schoot op
  2. schoot op
  3. schoot op
  4. schoten op
  5. schoten op
  6. schoten op
v.t.t.
  1. ben opgeschoten
  2. bent opgeschoten
  3. is opgeschoten
  4. zijn opgeschoten
  5. zijn opgeschoten
  6. zijn opgeschoten
v.v.t.
  1. was opgeschoten
  2. was opgeschoten
  3. was opgeschoten
  4. waren opgeschoten
  5. waren opgeschoten
  6. waren opgeschoten
o.t.t.t.
  1. zal opschieten
  2. zult opschieten
  3. zal opschieten
  4. zullen opschieten
  5. zullen opschieten
  6. zullen opschieten
o.v.t.t.
  1. zou opschieten
  2. zou opschieten
  3. zou opschieten
  4. zouden opschieten
  5. zouden opschieten
  6. zouden opschieten
diversen
  1. schiet op!
  2. schiet op!
  3. opgeschoten
  4. opschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternate Synonyms for "opschieten":


Related Definitions for "opschieten":

  1. prettig met hem om kunnen gaan1
    • ik kan goed met hem opschieten1
  2. er haast mee maken1
    • schiet op, anders komen we te laat1
  3. snel gaan, vooruit komen1
    • het werk schiet lekker op1

Related Synonyms for schieten op