Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. schaatsenrijden:


Dutch

Detailed Synonyms for schaatsenrijden in Dutch

schaatsenrijden:

schaatsenrijden [znw.] noun

  1. schaatsenrijden

schaatsenrijden verb (rijd schaatsen, rijdt schaatsen, reed schaatsen, reden schaatsen, schaatsengereden)

  1. schaatsenrijden
    schaatsen; schaatsenrijden
    • schaatsen verb
    • schaatsenrijden verb (rijd schaatsen, rijdt schaatsen, reed schaatsen, reden schaatsen, schaatsengereden)

Conjugations for schaatsenrijden:

o.t.t.
  1. rijd schaatsen
  2. rijdt schaatsen
  3. rijdt schaatsen
  4. rijden schaatsen
  5. rijden schaatsen
  6. rijden schaatsen
o.v.t.
  1. reed schaatsen
  2. reed schaatsen
  3. reed schaatsen
  4. reden schaatsen
  5. reden schaatsen
  6. reden schaatsen
v.t.t.
  1. heb schaatsengereden
  2. hebt schaatsengereden
  3. heeft schaatsengereden
  4. hebben schaatsengereden
  5. hebben schaatsengereden
  6. hebben schaatsengereden
v.v.t.
  1. had schaatsengereden
  2. had schaatsengereden
  3. had schaatsengereden
  4. hadden schaatsengereden
  5. hadden schaatsengereden
  6. hadden schaatsengereden
o.t.t.t.
  1. zal schaatsenrijden
  2. zult schaatsenrijden
  3. zal schaatsenrijden
  4. zullen schaatsenrijden
  5. zullen schaatsenrijden
  6. zullen schaatsenrijden
o.v.t.t.
  1. zou schaatsenrijden
  2. zou schaatsenrijden
  3. zou schaatsenrijden
  4. zouden schaatsenrijden
  5. zouden schaatsenrijden
  6. zouden schaatsenrijden
en verder
  1. ben schaatsengereden
  2. bent schaatsengereden
  3. is schaatsengereden
  4. zijn schaatsengereden
  5. zijn schaatsengereden
  6. zijn schaatsengereden
diversen
  1. rijd schaatsen!
  2. rijdt schaatsen!
  3. schaatsengereden
  4. schaatsenrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze