Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. epileren:


Dutch

Detailed Synonyms for epileren in Dutch

epileren:

epileren verb (epileer, epileert, epileerde, epileerden, geëpileerd)

  1. epileren
    ontharen; epileren
    • ontharen verb (onthaar, onthaart, onthaarde, onthaarden, onthaard)
    • epileren verb (epileer, epileert, epileerde, epileerden, geëpileerd)

Conjugations for epileren:

o.t.t.
  1. epileer
  2. epileert
  3. epileert
  4. epileren
  5. epileren
  6. epileren
o.v.t.
  1. epileerde
  2. epileerde
  3. epileerde
  4. epileerden
  5. epileerden
  6. epileerden
v.t.t.
  1. heb geëpileerd
  2. hebt geëpileerd
  3. heeft geëpileerd
  4. hebben geëpileerd
  5. hebben geëpileerd
  6. hebben geëpileerd
v.v.t.
  1. had geëpileerd
  2. had geëpileerd
  3. had geëpileerd
  4. hadden geëpileerd
  5. hadden geëpileerd
  6. hadden geëpileerd
o.t.t.t.
  1. zal epileren
  2. zult epileren
  3. zal epileren
  4. zullen epileren
  5. zullen epileren
  6. zullen epileren
o.v.t.t.
  1. zou epileren
  2. zou epileren
  3. zou epileren
  4. zouden epileren
  5. zouden epileren
  6. zouden epileren
en verder
  1. is geëpileerd
  2. zijn geëpileerd
diversen
  1. epileer!
  2. epileert!
  3. geëpileerd
  4. epilerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze