Dutch

Detailed Translations for opfleuren from Dutch to Spanish

opfleuren:

opfleuren verb (fleur op, fleurt op, fleurde op, fleurden op, opgefleurd)

  1. opfleuren (fleurig maken)
  2. opfleuren (opmonteren; blij maken; vrolijker worden; verkwikken)
  3. opfleuren (tot volle wasdom komen; tot bloei komen; ontplooien; opbloeien)

Conjugations for opfleuren:

o.t.t.
  1. fleur op
  2. fleurt op
  3. fleurt op
  4. fleuren op
  5. fleuren op
  6. fleuren op
o.v.t.
  1. fleurde op
  2. fleurde op
  3. fleurde op
  4. fleurden op
  5. fleurden op
  6. fleurden op
v.t.t.
  1. ben opgefleurd
  2. bent opgefleurd
  3. is opgefleurd
  4. zijn opgefleurd
  5. zijn opgefleurd
  6. zijn opgefleurd
v.v.t.
  1. was opgefleurd
  2. was opgefleurd
  3. was opgefleurd
  4. waren opgefleurd
  5. waren opgefleurd
  6. waren opgefleurd
o.t.t.t.
  1. zal opfleuren
  2. zult opfleuren
  3. zal opfleuren
  4. zullen opfleuren
  5. zullen opfleuren
  6. zullen opfleuren
o.v.t.t.
  1. zou opfleuren
  2. zou opfleuren
  3. zou opfleuren
  4. zouden opfleuren
  5. zouden opfleuren
  6. zouden opfleuren
en verder
  1. heb opgefleurd
  2. hebt opgefleurd
  3. heeft opgefleurd
  4. hebben opgefleurd
  5. hebben opgefleurd
  6. hebben opgefleurd
diversen
  1. fleur op!
  2. fleurt op!
  3. opgefleurd
  4. opfleurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opfleuren:

NounRelated TranslationsOther Translations
animar aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; prikkel; stimuleren; toejuichen
desarrollar beschaven; cultiveren; ontwikkelen; vormen
VerbRelated TranslationsOther Translations
alegrar blij maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden blij maken; blijmaken; in verrukking brengen; opvrolijken; plezieren; verblijden; verheugd; verheugen; verrukken
animar blij maken; fleurig maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; iemand motiveren; iemand opstoken; inspireren; instigeren; motiveren; opbeuren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opleven; oppeppen; opruien; opstoken; opvijzelen; opvrolijken; opwekken; opzetten; poken; porren; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; uitdagen; uitlokken; verlevendigen
añadirse fleurig maken; opfleuren
dearrollarse ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen
desarrollar ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen afwisselen; bewerkstelligen; geschikt maken voor bebouwing; graven; herzien; in het leven roepen; maken; ontginnen; ontplooien; ontwikkelen; opdelven; opgraven; realiseren; scheppen; tot ontwikkeling brengen; uiteenvouwen; veranderen; verwerkelijken; verwezenlijken; verwisselen; wijzigen
distraer fleurig maken; opfleuren afwenden; afwentelen
florecer ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen bloeien; floreren; gedijen; goed lopen; hernieuwen; herstellen; renoveren; tieren; tot hoogconjunctuur komen; verbeteren; vernieuwen; wassen
prosperar ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen bloeien; controleren; examineren; floreren; goed lopen; hernieuwen; herstellen; inspecteren; keuren; renoveren; restaureren; schouwen; tot hoogconjunctuur komen; verbeteren; vernieuwen
refrescar fleurig maken; opfleuren afkoelen; hernieuwen; koel worden; lessen; opfrissen; opnieuw doen; overdoen; restaureren; stillen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; verversen; zich opfrissen; zich opknappen; zich verfrissen
OtherRelated TranslationsOther Translations
florecer bloeien