Dutch

Detailed Translations for ontvouwen from Dutch to Spanish

ontvouwen:

Conjugations for ontvouwen:

o.t.t.
  1. ontvouw
  2. ontvouwt
  3. ontvouwt
  4. ontvouwen
  5. ontvouwen
  6. ontvouwen
o.v.t.
  1. ontvouwde
  2. ontvouwde
  3. ontvouwde
  4. ontvouwden
  5. ontvouwden
  6. ontvouwden
v.t.t.
  1. heb ontvouwd
  2. hebt ontvouwd
  3. heeft ontvouwd
  4. hebben ontvouwd
  5. hebben ontvouwd
  6. hebben ontvouwd
v.v.t.
  1. had ontvouwd
  2. had ontvouwd
  3. had ontvouwd
  4. hadden ontvouwd
  5. hadden ontvouwd
  6. hadden ontvouwd
o.t.t.t.
  1. zal ontvouwen
  2. zult ontvouwen
  3. zal ontvouwen
  4. zullen ontvouwen
  5. zullen ontvouwen
  6. zullen ontvouwen
o.v.t.t.
  1. zou ontvouwen
  2. zou ontvouwen
  3. zou ontvouwen
  4. zouden ontvouwen
  5. zouden ontvouwen
  6. zouden ontvouwen
en verder
  1. is ontvouwd
  2. zijn ontvouwd
diversen
  1. ontvouw!
  2. ontvouwt!
  3. ontvouwd
  4. ontvouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontvouwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aclarar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken accentueren; begrijpelijk maken; belichten; beschijnen; hozen; leeghozen; met licht beschijnen; nader verklaren; ophelderen; opklaren; toelichten; uitdunnen; uiteenzetten; uitleggen; uitscheppen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; verlichten; wegkappen
declarar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken aangeven; afkondigen; bekendmaken; berichten; declareren; decreteren; duiden; informeren; meedelen; melden; proclameren; rapporteren; verslag uitbrengen
desplegar ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uiteenzetten; uitklappen; uitleggen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; verduidelijken afwisselen; bikken; distribueren; eten; geuren; graven; herzien; losgooien; loswerpen; naar binnen werken; nader verklaren; ontwikkelen; opdelven; opgraven; pralen; pronken; ronddelen; scheppen; spreiden; te kijk lopen met; toelichten; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uiteenzetten; uitleggen; uitreiken; veranderen; verdelen; verduidelijken; verwisselen; wijzigen
detallar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken afschilderen; bepalen; beschrijven; definiëren; detailleren; nader omschrijven; nader verklaren; omschrijven; preciseren; schetsen; specificeren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
elucidar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken belichten; beschijnen; met licht beschijnen; verlichten
explicar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken accentueren; afschilderen; begrijpelijk maken; belichten; beschrijven; duiden; met licht beschijnen; nader verklaren; omschrijven; ophelderen; opklaren; schetsen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verantwoorden; verduidelijken; verhelderen; verklaren
exponer ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken afsteken; belichten; beschikbaar maken; beschrijven; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; insturen; inzenden; laten zien; mededelen; met licht beschijnen; onthullen; ontmaskeren; openbreken; openleggen; opvallen; posten; pralen; presenteren; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uiteenzetten; uitspringen; uitstallen; uitsteken; verhalen; vertellen; vertonen; voor ogen brengen; zeggen
ilustrar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken aanschouwelijk maken; demonstreren; illustreren; veraanschouwelijken
interpretar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken acteren; beschrijven; dramatiseren; duiden; interpreteren; nader verklaren; overbrengen; overzetten; toelichten; tolken; toneelspelen; translateren; uitbeelden; uiteenzetten; uitleggen; verbeelden; verduidelijken; verpersonificeren; vertalen; vertolken; weergeven
manifestar ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken aanbieden; betonen; betuigen; duiden; exposeren; laten zien; manifesteren; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; tot uitdrukking brengen; vertonen; voorleggen
poner en claro ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken

Wiktionary Translations for ontvouwen:

ontvouwen
verb
  1. iets verklaren
  2. iets los vouwen

Cross Translation:
FromToVia
ontvouwen extender; estirar; desenvolver; tender étendre — Traductions à trier suivant le sens

External Machine Translations: