Summary
Dutch
Detailed Translations for kram from Dutch to Spanish
kram:
-
de kram
Translation Matrix for kram:
Noun | Related Translations | Other Translations |
broche | kram | bloemknop; broche; drukkertje; knop; sierspeld |
gancho | kram | aanbrenger; aanlokker; haak; haakje; klantenlokker; klem; klemhaak; ophanghaak; ophanghaakje; runner; spanhaak; stoepier; tekenhaak; wielklem |
garfio | kram | haak; klem; klemhaak; ophanghaak; tekenhaak |
grapa | kram | hechting; klamp; knijp; mijt; nietje; vasthechting |
grapón | kram | |
manilla | kram |
Related Words for "kram":
kram form of krammen:
-
krammen (met een kram vastmaken)
Conjugations for krammen:
o.t.t.
- kram
- kramt
- kramt
- krammen
- krammen
- krammen
o.v.t.
- kramde
- kramde
- kramde
- kramden
- kramden
- kramden
v.t.t.
- heb gekramd
- hebt gekramd
- heeft gekramd
- hebben gekramd
- hebben gekramd
- hebben gekramd
v.v.t.
- had gekramd
- had gekramd
- had gekramd
- hadden gekramd
- hadden gekramd
- hadden gekramd
o.t.t.t.
- zal krammen
- zult krammen
- zal krammen
- zullen krammen
- zullen krammen
- zullen krammen
o.v.t.t.
- zou krammen
- zou krammen
- zou krammen
- zouden krammen
- zouden krammen
- zouden krammen
en verder
- ben gekramd
- bent gekramd
- is gekramd
- zijn gekramd
- zijn gekramd
- zijn gekramd
diversen
- kram!
- kramt!
- gekramd
- krammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for krammen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
enganchar | vasthaken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
enganchar | krammen; met een kram vastmaken | aanhaken; aanhangen; aankoppelen; haken; hechten; klemmen; knellen; lijmen; omklemmen; opplakken; ronselen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken; voorspannen |
lañar | krammen; met een kram vastmaken | opspannen; spannen |