Summary
Dutch
Detailed Translations for klauwen from Dutch to Spanish
klauwen:
-
klauwen (grijpen; pakken; vangen; verstrikken; vatten)
Conjugations for klauwen:
o.t.t.
- klauw
- klauwt
- klauwt
- klauwen
- klauwen
- klauwen
o.v.t.
- klauwde
- klauwde
- klauwde
- klauwden
- klauwden
- klauwden
v.t.t.
- heb geklauwd
- hebt geklauwd
- heeft geklauwd
- hebben geklauwd
- hebben geklauwd
- hebben geklauwd
v.v.t.
- had geklauwd
- had geklauwd
- had geklauwd
- hadden geklauwd
- hadden geklauwd
- hadden geklauwd
o.t.t.t.
- zal klauwen
- zult klauwen
- zal klauwen
- zullen klauwen
- zullen klauwen
- zullen klauwen
o.v.t.t.
- zou klauwen
- zou klauwen
- zou klauwen
- zouden klauwen
- zouden klauwen
- zouden klauwen
en verder
- is geklauwd
diversen
- klauw!
- klauwt!
- geklauwd
- klauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klauwen:
Related Words for "klauwen":
klauw:
Translation Matrix for klauw:
Noun | Related Translations | Other Translations |
garra | klauw | |
mano | hand; jat; klauw; knuist; poot | hand; slag; strijd; veldslag |