Dutch

Detailed Translations for getraind from Dutch to Spanish

getraind:


trainen:

trainen verb (train, traint, trainde, trainden, getraind)

  1. trainen (oefenen; harden; coachen; bekwamen)
  2. trainen (dier africhten; dresseren; africhten)
  3. trainen (oefenen; ontwikkelen)

Conjugations for trainen:

o.t.t.
  1. train
  2. traint
  3. traint
  4. trainen
  5. trainen
  6. trainen
o.v.t.
  1. trainde
  2. trainde
  3. trainde
  4. trainden
  5. trainden
  6. trainden
v.t.t.
  1. heb getraind
  2. hebt getraind
  3. heeft getraind
  4. hebben getraind
  5. hebben getraind
  6. hebben getraind
v.v.t.
  1. had getraind
  2. had getraind
  3. had getraind
  4. hadden getraind
  5. hadden getraind
  6. hadden getraind
o.t.t.t.
  1. zal trainen
  2. zult trainen
  3. zal trainen
  4. zullen trainen
  5. zullen trainen
  6. zullen trainen
o.v.t.t.
  1. zou trainen
  2. zou trainen
  3. zou trainen
  4. zouden trainen
  5. zouden trainen
  6. zouden trainen
en verder
  1. ben getraind
  2. bent getraind
  3. is getraind
  4. zijn getraind
  5. zijn getraind
  6. zijn getraind
diversen
  1. train!
  2. traint!
  3. getraind
  4. trainend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for trainen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
adiestrar africhten; bekwamen; coachen; dier africhten; dresseren; harden; oefenen; trainen
amaestrar africhten; dier africhten; dresseren; trainen
domar africhten; dier africhten; dresseren; trainen temmen
domesticar africhten; dier africhten; dresseren; trainen temmen
ejercer oefenen; ontwikkelen; trainen aanwenden; benutten; beoefenen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; uitoefenen
ejercitar bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen
ejercitarse oefenen; ontwikkelen; trainen oefenen; repeteren
entrenar africhten; dier africhten; dresseren; trainen
prepararse para oefenen; ontwikkelen; trainen

Related Definitions for "trainen":

  1. oefeningen doen met je lichaam1
    • ze trainde voor de zwemwedstrijden1

Wiktionary Translations for trainen:

trainen
verb
  1. het doen van lichamelijke oefeningen

Cross Translation:
FromToVia
trainen entrenar coach — sports: train
trainen entrenar; entrenarse train — to practice an ability
trainen entrenar train — to teach a task
trainen entrenar entraînertraîner avec soi, après soi.

External Machine Translations: