Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. beslapen:


Dutch

Detailed Translations for beslapen from Dutch to Spanish

beslapen:

beslapen verb (beslaap, beslaapt, besliep, besliepen, beslapen)

  1. beslapen

Conjugations for beslapen:

o.t.t.
  1. beslaap
  2. beslaapt
  3. beslaapt
  4. beslapen
  5. beslapen
  6. beslapen
o.v.t.
  1. besliep
  2. besliep
  3. besliep
  4. besliepen
  5. besliepen
  6. besliepen
v.t.t.
  1. heb beslapen
  2. hebt beslapen
  3. heeft beslapen
  4. hebben beslapen
  5. hebben beslapen
  6. hebben beslapen
v.v.t.
  1. had beslapen
  2. had beslapen
  3. had beslapen
  4. hadden beslapen
  5. hadden beslapen
  6. hadden beslapen
o.t.t.t.
  1. zal beslapen
  2. zult beslapen
  3. zal beslapen
  4. zullen beslapen
  5. zullen beslapen
  6. zullen beslapen
o.v.t.t.
  1. zou beslapen
  2. zou beslapen
  3. zou beslapen
  4. zouden beslapen
  5. zouden beslapen
  6. zouden beslapen
diversen
  1. beslaap!
  2. beslaapt!
  3. beslapen
  4. beslapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beslapen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dormir sobre beslapen