Summary


Dutch

Detailed Translations for achterstel from Dutch to Spanish

achterstel:


achterstellen:

achterstellen verb (stel achter, stelt achter, stelde achter, stelden achter, achtergesteld)

  1. achterstellen (discrimineren)

Conjugations for achterstellen:

o.t.t.
  1. stel achter
  2. stelt achter
  3. stelt achter
  4. stellen achter
  5. stellen achter
  6. stellen achter
o.v.t.
  1. stelde achter
  2. stelde achter
  3. stelde achter
  4. stelden achter
  5. stelden achter
  6. stelden achter
v.t.t.
  1. ben achtergesteld
  2. bent achtergesteld
  3. is achtergesteld
  4. zijn achtergesteld
  5. zijn achtergesteld
  6. zijn achtergesteld
v.v.t.
  1. was achtergesteld
  2. was achtergesteld
  3. was achtergesteld
  4. waren achtergesteld
  5. waren achtergesteld
  6. waren achtergesteld
o.t.t.t.
  1. zal achterstellen
  2. zult achterstellen
  3. zal achterstellen
  4. zullen achterstellen
  5. zullen achterstellen
  6. zullen achterstellen
o.v.t.t.
  1. zou achterstellen
  2. zou achterstellen
  3. zou achterstellen
  4. zouden achterstellen
  5. zouden achterstellen
  6. zouden achterstellen
diversen
  1. stel achter!
  2. stelt achter!
  3. achtergesteld
  4. achterstellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for achterstellen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
discriminar achterstellen; discrimineren kwaad doen; nadelig zijn; schaden
marginar achterstellen; discrimineren
postergar achterstellen; discrimineren benadelen; duperen; kwaad doen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; opschorten; opschuiven; rekken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven

Related Words for "achterstellen":


Wiktionary Translations for achterstellen:


Cross Translation:
FromToVia
achterstellen aplazar; postergar; atrasar; perecear; posponer postpone — to delay or put off an event
achterstellen desdeñar; descuidar; desatender; despreciar; aborrecer dédaignerconsidérer avec dédain.
achterstellen descuidar; desatender négliger — Ne pas prendre soin d’une chose dont on devoir s’occuper.