Dutch

Detailed Translations for uitloop from Dutch to English

uitloop:

uitloop [de ~ (m)] noun

  1. de uitloop (uitgang; uitweg)
    the way out; the exit

Translation Matrix for uitloop:

NounRelated TranslationsOther Translations
exit uitgang; uitloop; uitweg afrit; uitrit
way out uitgang; uitloop; uitweg ontsnappingsmogelijkheid; uitweg
VerbRelated TranslationsOther Translations
exit afsluiten; uitgaan

uitloop form of uitlopen:

uitlopen verb (loop uit, loopt uit, liep uit, liepen uit, uitgelopen)

  1. uitlopen (uitdraaien op iets; uitpakken)
    to turn out
    • turn out verb (turns out, turned out, turning out)
  2. uitlopen (voortkomen uit; uitkomen; ontspringen; )
    evolve out of; originate from; to arise from; to stem from

Conjugations for uitlopen:

o.t.t.
  1. loop uit
  2. loopt uit
  3. loopt uit
  4. lopen uit
  5. lopen uit
  6. lopen uit
o.v.t.
  1. liep uit
  2. liep uit
  3. liep uit
  4. liepen uit
  5. liepen uit
  6. liepen uit
v.t.t.
  1. ben uitgelopen
  2. bent uitgelopen
  3. is uitgelopen
  4. zijn uitgelopen
  5. zijn uitgelopen
  6. zijn uitgelopen
v.v.t.
  1. was uitgelopen
  2. was uitgelopen
  3. was uitgelopen
  4. waren uitgelopen
  5. waren uitgelopen
  6. waren uitgelopen
o.t.t.t.
  1. zal uitlopen
  2. zult uitlopen
  3. zal uitlopen
  4. zullen uitlopen
  5. zullen uitlopen
  6. zullen uitlopen
o.v.t.t.
  1. zou uitlopen
  2. zou uitlopen
  3. zou uitlopen
  4. zouden uitlopen
  5. zouden uitlopen
  6. zouden uitlopen
diversen
  1. loop uit!
  2. loopt uit!
  3. uitgelopen
  4. uitlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitlopen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
arise from ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit spruiten; voortspruiten
evolve out of ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit
originate from ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
stem from ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit dateren; teruggaan; teruggrijpen
turn out uitdraaien op iets; uitlopen; uitpakken aflopen; eindigen; ontpoppen als; ophoesten; resultaat; resulteren; teneindelopen; tot gevolg hebben; uitdoen; uitdraaien; uitmonden; uitrukken; uitscheuren; voor de dag komen met

Wiktionary Translations for uitlopen:

uitlopen
verb
  1. een ruimte verlaten
  2. nieuwe takjes en blaadjes krijgen

Cross Translation:
FromToVia
uitlopen result; amount; adjoin; conduct; guide; lead; channel; wage; bring; drive; exit; go out; alight; emerge; leave; quit; accomplish; attain; get; reach; achieve; arrive at aboutirtoucher par un bout.
uitlopen descend; get off; go down; get out; exit; go out; alight; emerge; leave; quit; get out of a car descendreTraductions à trier suivant le sens.
uitlopen give; donate donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
uitlopen finish; come to an end; end up; expire; conclude; terminate finirachever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser.
uitlopen leave; drive away; drive off; start off; start; absent onself; depart; go away; absent onself from; discharge; fire; fire off; start out; set off; set going partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :