Dutch
Detailed Translations for trakteren from Dutch to English
trakteren:
Conjugations for trakteren:
o.t.t.
- trakteer
- trakteert
- trakteert
- trakteren
- trakteren
- trakteren
o.v.t.
- trakteerde
- trakteerde
- trakteerde
- trakteerden
- trakteerden
- trakteerden
v.t.t.
- heb getrakteerd
- hebt getrakteerd
- heeft getrakteerd
- hebben getrakteerd
- hebben getrakteerd
- hebben getrakteerd
v.v.t.
- had getrakteerd
- had getrakteerd
- had getrakteerd
- hadden getrakteerd
- hadden getrakteerd
- hadden getrakteerd
o.t.t.t.
- zal trakteren
- zult trakteren
- zal trakteren
- zullen trakteren
- zullen trakteren
- zullen trakteren
o.v.t.t.
- zou trakteren
- zou trakteren
- zou trakteren
- zouden trakteren
- zouden trakteren
- zouden trakteren
en verder
- ben getrakteerd
- bent getrakteerd
- is getrakteerd
- zijn getrakteerd
- zijn getrakteerd
- zijn getrakteerd
diversen
- trakteer!
- trakteert!
- getrakteerd
- trakterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for trakteren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
treat | feest; festijn; onthaal; ontvangst; partij; partijtje; party; traktatie | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
regale | fuiven; trakteren | binnenhalen; feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; lekker eten; onthalen; ontvangen; savoureren; smikkelen; smullen; vergasten |
stand treat | fuiven; trakteren | feestelijk onthalen; fuiven; fêteren |
treat | fuiven; trakteren; uitdelen | behandelen; bejegenen; feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; onder behandeling nemen; vergasten op; verzorgen |
External Machine Translations: