Dutch

Detailed Translations for toepassing from Dutch to English

toepassing:

toepassing [de ~ (v)] noun

  1. de toepassing (gebruik; aanwending; aanwenden)
    the application; the utilization; the implementation; the infliction; the use; the practice; the adoption; the administration; the practise; the utilisation
  2. de toepassing (aanwending; gebruik; inzet)
    the application; the usage; the use; the inset; the stakes; the ante
  3. de toepassing (programma)
    the application; the program; the app
    – A set of instructions that a computer uses to perform a specific task, such as word processing, accounting, or data management. 1
  4. de toepassing
    the application; the Commerce application; the Commerce Server application
    – A Commerce Server application is a logical representation of an application in Microsoft Internet Information Services (IIS); it appears in both Commerce Server Manager and the IIS console trees. In the IIS console tree an application is either at the root directory level of the Web site or at a subdirectory level of the Web site. 1
  5. de toepassing
    the application
    – The container for your company’s PerformancePoint Planning business model definitions, predefined and user-defined dimensions, the mappings that connect these business model definitions with your company’s data source, and other PerformancePoint Planning metadata like views, permissions, and process scheduling information. 1
  6. de toepassing
    the application
    – A Web application that consists of a group of tightly related components such as ASP.NET Web pages, WCF Web services, and workflows that run in a .NET application domain. An application is a unit of deployment, configuration, and management. 1

Translation Matrix for toepassing:

NounRelated TranslationsOther Translations
Commerce Server application toepassing
Commerce application toepassing
administration aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing administratie; beheer; bescherming; bewaking; controle; gezag; gouvernement; hoede; kabinet; regering; toediening; toezicht; zeggenschap; zorg
adoption aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing aannemen; aanneming; adopteren; adoptie; gewenning; inburgering; pleegouderschap
ante aanwending; gebruik; inzet; toepassing
app programma; toepassing
application aanwenden; aanwending; gebruik; inzet; programma; toepassing aanwending; applicatie; behandeling; gebruik; hantering; sollicitatie; zakelijke toepassing
implementation aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing executie; implementatie; tenuitvoerlegging; uitvoeren; uitvoering; volbrengen; voltrekking
infliction aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing toediening
inset aanwending; gebruik; inzet; toepassing aanvulling; additie; bijlage; meezending; toelichting
practice aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing dokteren; ervaring; oefening; oplappen; praktijk; routine; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing dokteren; ervaring; oefening; oplappen; praktijk; routine; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
program programma; toepassing programma
stakes aanwending; gebruik; inzet; toepassing geld inzetten; inzet; inzetten; pot; poule; speelgeld
usage aanwending; gebruik; inzet; toepassing gebruik; spraakgebruik; taalgebruik
use aanwenden; aanwending; gebruik; inzet; toepassing aanwending; behandeling; consumptie; doel; gebruik; hantering; nut; nuttigheid; verbruik; waarde; zin
utilisation aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing benutting; exploitatie; exploiteren; utilisatie
utilization aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing benutting; exploitatie; exploiteren; utilisatie
- gebruik
VerbRelated TranslationsOther Translations
practice aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
program programmeren
use aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gebruikmaken; hanteren; opmaken; toepassen; utiliseren; verbruiken

Related Words for "toepassing":

  • toepassingen

Synonyms for "toepassing":


Related Definitions for "toepassing":

  1. het ergens voor benutten2
    • de toepassing van een theorie is vaak moeilijk2

Wiktionary Translations for toepassing:

toepassing
noun
  1. een manier waarop iets gebruikt wordt
  2. het in de practijk brengen van iets
  3. een computerprogramma
toepassing
noun
  1. a computer program
  2. the act of directing or referring something to a particular case
  3. the act of applying as a means
  4. the thing applied

Cross Translation:
FromToVia
toepassing application application — Programme informatique sur une plate-forme
toepassing usage; use usagecoutume, pratique reçue.