Dutch
Detailed Translations for inbeitelen from Dutch to English
inbeitelen:
-
inbeitelen
Conjugations for inbeitelen:
o.t.t.
- beitel in
- beitelt in
- beitelt in
- beitelen in
- beitelen in
- beitelen in
o.v.t.
- beitelde in
- beitelde in
- beitelde in
- beitelden in
- beitelden in
- beitelden in
v.t.t.
- heb ingebeiteld
- hebt ingebeiteld
- heeft ingebeiteld
- hebben ingebeiteld
- hebben ingebeiteld
- hebben ingebeiteld
v.v.t.
- had ingebeiteld
- had ingebeiteld
- had ingebeiteld
- hadden ingebeiteld
- hadden ingebeiteld
- hadden ingebeiteld
o.t.t.t.
- zal inbeitelen
- zult inbeitelen
- zal inbeitelen
- zullen inbeitelen
- zullen inbeitelen
- zullen inbeitelen
o.v.t.t.
- zou inbeitelen
- zou inbeitelen
- zou inbeitelen
- zouden inbeitelen
- zouden inbeitelen
- zouden inbeitelen
en verder
- is ingebeiteld
diversen
- beitel in!
- beitelt in!
- ingebeiteld
- inbeitelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inbeitelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
chisel in | inbeitelen | |
engrave | inbeitelen | graveren; griffelen; griffen; inetsen; ingraveren; met een stift inkrassen |