Summary
Dutch
Detailed Translations for gezwollen from Dutch to English
gezwollen:
-
gezwollen (opgezwollen; opgezet; opgeblazen)
-
gezwollen (bombastisch; hoogdravend; pompeus; opgeblazen)
pompous; grandiloquent; swolen headed; bombastic-
pompous adj
-
grandiloquent adj
-
swolen headed adj
-
bombastic adj
-
Translation Matrix for gezwollen:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
bombastic | bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus | grootsprakig |
grandiloquent | bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus | brallerig; grootsprakerig; opschepperig; pocherig; snoevend |
pompous | bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus | aanzienlijk; deftig; fier; indrukwekkend; majestueus; nobel; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; statig; trots; vorstelijk |
swollen | gezwollen; opgeblazen; opgezet; opgezwollen | |
turgid | gezwollen; opgeblazen; opgezet; opgezwollen | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
bloated | gezwollen; opgeblazen; opgezet; opgezwollen | moddervet; pafferig |
swolen headed | bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus |
Related Words for "gezwollen":
zwellen:
-
zwellen (opzwellen)
Conjugations for zwellen:
o.t.t.
- zwel
- zwelt
- zwelt
- zwellen
- zwellen
- zwellen
o.v.t.
- zwol
- zwol
- zwol
- zwollen
- zwollen
- zwollen
v.t.t.
- ben gezwollen
- bent gezwollen
- is gezwollen
- zijn gezwollen
- zijn gezwollen
- zijn gezwollen
v.v.t.
- was gezwollen
- was gezwollen
- was gezwollen
- waren gezwollen
- waren gezwollen
- waren gezwollen
o.t.t.t.
- zal zwellen
- zult zwellen
- zal zwellen
- zullen zwellen
- zullen zwellen
- zullen zwellen
o.v.t.t.
- zou zwellen
- zou zwellen
- zou zwellen
- zouden zwellen
- zouden zwellen
- zouden zwellen
diversen
- zwel!
- zwelt!
- gezwollen
- zwellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
zwellen (wassen)
Translation Matrix for zwellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bulge | hobbel; uitzakking; verzakking | |
rising | wassen; zwellen | aangroei; aanwas; aanwassen; aanzwellen; klimmen; omhoog komen; omhoogkomen; opstijgen; rijzing; stijgen; stijging; uitdijen; uitdijing; verrijzing |
swelling | wassen; zwellen | aangroei; aanwas; bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; uitdijen; uitdijing; zwelling |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bulge | opzwellen; zwellen | gaan hangen; puilen; uitpuilen; uitzakken |
swell up | opzwellen; zwellen | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
rising | klimmend; omhooggaand; oplopend; oprijzend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
bulge | bol; bolstaand |
External Machine Translations: