Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. genivelleerd:
  2. nivelleren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for genivelleerd from Dutch to English

genivelleerd:

genivelleerd adj

  1. genivelleerd (vereffend)
    squared; levelled; leveled

Translation Matrix for genivelleerd:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
leveled genivelleerd; vereffend
levelled genivelleerd; vereffend
squared genivelleerd; vereffend

nivelleren:

nivelleren verb (nivelleer, nivelleert, nivelleerde, nivelleerden, genivelleerd)

  1. nivelleren (vlak maken; gelijkmaken)
    to equalize; to level up; to level; to level down; to level out; to smooth; to equalise
    • equalize verb, American (equalizes, equalized, equalizing)
    • level up verb (levels up, levelled up, levelling up)
    • level verb (levels, levelled, levelling)
    • level down verb (levels down, levelled down, levelling down)
    • level out verb (levels out, levelled out, levelling out)
    • smooth verb (smooths, smoothed, smoothing)
    • equalise verb, British

Conjugations for nivelleren:

o.t.t.
  1. nivelleer
  2. nivelleert
  3. nivelleert
  4. nivelleren
  5. nivelleren
  6. nivelleren
o.v.t.
  1. nivelleerde
  2. nivelleerde
  3. nivelleerde
  4. nivelleerden
  5. nivelleerden
  6. nivelleerden
v.t.t.
  1. heb genivelleerd
  2. hebt genivelleerd
  3. heeft genivelleerd
  4. hebben genivelleerd
  5. hebben genivelleerd
  6. hebben genivelleerd
v.v.t.
  1. had genivelleerd
  2. had genivelleerd
  3. had genivelleerd
  4. hadden genivelleerd
  5. hadden genivelleerd
  6. hadden genivelleerd
o.t.t.t.
  1. zal nivelleren
  2. zult nivelleren
  3. zal nivelleren
  4. zullen nivelleren
  5. zullen nivelleren
  6. zullen nivelleren
o.v.t.t.
  1. zou nivelleren
  2. zou nivelleren
  3. zou nivelleren
  4. zouden nivelleren
  5. zouden nivelleren
  6. zouden nivelleren
en verder
  1. is genivelleerd
  2. zijn genivelleerd
diversen
  1. nivelleer!
  2. nivelleert!
  3. genivelleerd
  4. nivellerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

nivelleren [znw.] noun

  1. nivelleren (gelijkmaken)
    the levelling out

Translation Matrix for nivelleren:

NounRelated TranslationsOther Translations
level afgraven; afgraving; dimensieniveau; echelon; etage; gehalte; geleding; graad; gradatie; laag; mate; niveau; peil; plan; stand; verdieping; vlak; vlak maken; waterpas; woonlaag
levelling out gelijkmaken; nivelleren
VerbRelated TranslationsOther Translations
equalise gelijkmaken; nivelleren; vlak maken evenaren; gelijk trekken
equalize gelijkmaken; nivelleren; vlak maken evenaren; gelijk trekken
level gelijkmaken; nivelleren; vlak maken afplatten; effenen; gelijk trekken; platmaken; vereffenen; verrekenen
level down gelijkmaken; nivelleren; vlak maken
level out gelijkmaken; nivelleren; vlak maken
level up gelijkmaken; nivelleren; vlak maken
smooth gelijkmaken; nivelleren; vlak maken afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken; politoeren; raspen; schaven; schuren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
level effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit; waterpas
smooth effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; obsceen; plat; rimpelloos; schuin; smeuïg; strak; stromend; vies; vlak; vlakuit; vliedend; vloeiend; vlot; vunzig; zedeloos

Wiktionary Translations for nivelleren:

nivelleren
verb
  1. gelijk maken, op gelijk niveau brengen