Summary
Dutch to German: more detail...
- tuchtigen:
-
Wiktionary:
- tuchtigen → disziplinieren, [[disziplinarisch bestrafen]]
Dutch
Detailed Translations for tuchtigen from Dutch to German
tuchtigen:
Conjugations for tuchtigen:
o.t.t.
- tuchtig
- tuchtigt
- tuchtigt
- tuchtigen
- tuchtigen
- tuchtigen
o.v.t.
- tuchtigde
- tuchtigde
- tuchtigde
- tuchtigden
- tuchtigden
- tuchtigden
v.t.t.
- heb getuchtigd
- hebt getuchtigd
- heeft getuchtigd
- hebben getuchtigd
- hebben getuchtigd
- hebben getuchtigd
v.v.t.
- had getuchtigd
- had getuchtigd
- had getuchtigd
- hadden getuchtigd
- hadden getuchtigd
- hadden getuchtigd
o.t.t.t.
- zal tuchtigen
- zult tuchtigen
- zal tuchtigen
- zullen tuchtigen
- zullen tuchtigen
- zullen tuchtigen
o.v.t.t.
- zou tuchtigen
- zou tuchtigen
- zou tuchtigen
- zouden tuchtigen
- zouden tuchtigen
- zouden tuchtigen
en verder
- ben getuchtigd
- bent getuchtigd
- is getuchtigd
- zijn getuchtigd
- zijn getuchtigd
- zijn getuchtigd
diversen
- tuchtig!
- tuchtigt!
- getuchtigd
- tuchtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tuchtigen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bestrafen | geselen; kastijden; tuchtigen | aanrekenen; aanwrijven; afstraffen; berispen; beschuldigen; bestraffen; blameren; gispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; sancties treffen; straffen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen |
kasteien | geselen; kastijden; tuchtigen | folteren; kwellen; martelen; pijnigen |
strafen | geselen; kastijden; tuchtigen | afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen |
züchtigen | geselen; kastijden; tuchtigen | bestraffen; sancties treffen; straffen |
Wiktionary Translations for tuchtigen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tuchtigen | → disziplinieren; [[disziplinarisch bestrafen]] | ↔ discipline — to punish someone in order to (re)gain control |