Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. reisseizoen:


Dutch

Detailed Translations for reisseizoen from Dutch to German

reisseizoen:

reisseizoen [het ~] noun

  1. het reisseizoen
    die Reisesaison; die Urlaubszeit; die Ferienzeit; die Sommerzeit

Translation Matrix for reisseizoen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ferienzeit reisseizoen vakantietijd
Reisesaison reisseizoen
Sommerzeit reisseizoen zomertijd
Urlaubszeit reisseizoen snipperdag; vakantie; vakantietijd; verlof; verlofjaar; verloftijd

Related Words for "reisseizoen":

  • reisseizoenen

External Machine Translations: