Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. overbruggen:


Dutch

Detailed Translations for overbruggen from Dutch to German

overbruggen:

overbruggen verb (overbrug, overbrugt, overbrugde, overbrugden, overbrugd)

  1. overbruggen
    überbrücken
    • überbrücken verb (überbrücke, überbrückst, überbrückt, überbrückte, überbrücktet, überbrückt)

Conjugations for overbruggen:

o.t.t.
  1. overbrug
  2. overbrugt
  3. overbrugt
  4. overbruggen
  5. overbruggen
  6. overbruggen
o.v.t.
  1. overbrugde
  2. overbrugde
  3. overbrugde
  4. overbrugden
  5. overbrugden
  6. overbrugden
v.t.t.
  1. heb overbrugd
  2. hebt overbrugd
  3. heeft overbrugd
  4. hebben overbrugd
  5. hebben overbrugd
  6. hebben overbrugd
v.v.t.
  1. had overbrugd
  2. had overbrugd
  3. had overbrugd
  4. hadden overbrugd
  5. hadden overbrugd
  6. hadden overbrugd
o.t.t.t.
  1. zal overbruggen
  2. zult overbruggen
  3. zal overbruggen
  4. zullen overbruggen
  5. zullen overbruggen
  6. zullen overbruggen
o.v.t.t.
  1. zou overbruggen
  2. zou overbruggen
  3. zou overbruggen
  4. zouden overbruggen
  5. zouden overbruggen
  6. zouden overbruggen
diversen
  1. overbrug!
  2. overbrugt!
  3. overbrugd
  4. overbruggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overbruggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
überbrücken overbruggen