Dutch

Detailed Translations for bezielen from Dutch to German

bezielen:

bezielen verb (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)

  1. bezielen (een inspirerende werking hebben; inspireren)
    inspirieren; begeistern
    • inspirieren verb (inspiriere, inspirierst, inspiriert, inspirierte, inspiriertet, inspiriert)
    • begeistern verb (begeistere, begeisterst, begeistert, begeisterte, begeistertet, begeistert)
  2. bezielen (aanvuren; aanmoedigen; toejuichen)
    anspornen; anfeuern; anheizen
    • anspornen verb (sporne an, spornst an, spornt an, spornte an, sporntet an, angespornt)
    • anfeuern verb (feuere an, feuerst an, feuert an, feuerte an, feuertet an, angefeuert)
    • anheizen verb
  3. bezielen (stimuleren; aanmoedigen; activeren; opwekken; oppeppen)
    wecken; aktivieren; anregen; beleben; hervorrufen; neubeleben
    • wecken verb (wecke, weckst, weckt, weckte, wecktet, geweckt)
    • aktivieren verb (aktiviere, aktivierst, aktiviert, aktivierte, aktiviertet, aktiviert)
    • anregen verb (rege an, regst an, regt an, regte an, regtet an, angeregt)
    • beleben verb (belebe, belebst, belebt, belebte, belebtet, belebt)
    • hervorrufen verb (rufe hervor, rufst hervor, ruft hervor, rief hervor, rieft hervor, hervorgerufen)
    • neubeleben verb

Conjugations for bezielen:

o.t.t.
  1. beziel
  2. bezielt
  3. bezielt
  4. bezielen
  5. bezielen
  6. bezielen
o.v.t.
  1. bezielde
  2. bezielde
  3. bezielde
  4. bezielden
  5. bezielden
  6. bezielden
v.t.t.
  1. heb bezield
  2. hebt bezield
  3. heeft bezield
  4. hebben bezield
  5. hebben bezield
  6. hebben bezield
v.v.t.
  1. had bezield
  2. had bezield
  3. had bezield
  4. hadden bezield
  5. hadden bezield
  6. hadden bezield
o.t.t.t.
  1. zal bezielen
  2. zult bezielen
  3. zal bezielen
  4. zullen bezielen
  5. zullen bezielen
  6. zullen bezielen
o.v.t.t.
  1. zou bezielen
  2. zou bezielen
  3. zou bezielen
  4. zouden bezielen
  5. zouden bezielen
  6. zouden bezielen
diversen
  1. beziel!
  2. bezielt!
  3. bezield
  4. bezielend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezielen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aktivieren aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren activeren; inschakelen; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen
anfeuern aanmoedigen; aanvuren; bezielen; toejuichen aanblazen; aanmoedigen; aanstoken; aanwakkeren; iemand motiveren; motiveren; oppoken; opstoken; poken; prikkelen; stimuleren; stoken
anheizen aanmoedigen; aanvuren; bezielen; toejuichen
anregen aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aandrijven; aanleiding geven tot; aansporen; adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; ophitsen; opkrikken; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; raden; souffleren; stimuleren; suggereren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
anspornen aanmoedigen; aanvuren; bezielen; toejuichen aanjagen; aanmoedigen; aansporen; iemand motiveren; jachten; motiveren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; stimuleren; voortjagen
begeistern bezielen; een inspirerende werking hebben; inspireren inboezemen; ingeven; inspireren
beleben aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren activeren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen
hervorrufen aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren aanleiding geven tot; leiden tot; ophitsen; provoceren; teweegbrengen; uitdagen; uitlokken; veroorzaken
inspirieren bezielen; een inspirerende werking hebben; inspireren inboezemen; ingeven; inspireren
neubeleben aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren
wecken aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren wakker maken; wakker porren; wekken

Wiktionary Translations for bezielen:

bezielen
verb
  1. inspireren

Cross Translation:
FromToVia
bezielen bestärken; stärken strengthen — to animate
bezielen beseelen; Seele einhauchen; beleben animerdouer de vie un corps organiser.
bezielen begeistern; einflößen; eingeben; inspirieren; auferlegen; diktieren; vorsagen; zuerkennen; ansagen; vorschreiben; aufzwingen dicterprononcer mot à mot une phrase ou une suite de phraser, pour qu’une ou plusieurs autres personnes l’écrire.
bezielen begeistern; einflößen; eingeben; inspirieren; hineinblasen inspirerfaire pénétrer artificiellement de l’air dans les poumons.

External Machine Translations: