Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. berijden:


Dutch

Detailed Translations for berijden from Dutch to German

berijden:

berijden verb (berijd, berijdt, bereed, bereden, bereden)

  1. berijden
    reiten
    • reiten verb (reite, reitest, reitet, ritt, rittet, geritten)

Conjugations for berijden:

o.t.t.
  1. berijd
  2. berijdt
  3. berijdt
  4. berijden
  5. berijden
  6. berijden
o.v.t.
  1. bereed
  2. bereed
  3. bereed
  4. bereden
  5. bereden
  6. bereden
v.t.t.
  1. heb bereden
  2. hebt bereden
  3. heeft bereden
  4. hebben bereden
  5. hebben bereden
  6. hebben bereden
v.v.t.
  1. had bereden
  2. had bereden
  3. had bereden
  4. hadden bereden
  5. hadden bereden
  6. hadden bereden
o.t.t.t.
  1. zal berijden
  2. zult berijden
  3. zal berijden
  4. zullen berijden
  5. zullen berijden
  6. zullen berijden
o.v.t.t.
  1. zou berijden
  2. zou berijden
  3. zou berijden
  4. zouden berijden
  5. zouden berijden
  6. zouden berijden
diversen
  1. berijd!
  2. berijdt!
  3. bereden
  4. berijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for berijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
reiten berijden paardrijden