Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- agotar:
-
Wiktionary:
- agotar → afmatten
- agotar → uitputten, verminderen, opraken, afbreken, slopen, neerhalen, kappen, vellen, neervellen, wippen, afhakken, afhouwen, afkappen, omhakken, deprimeren, neerdrukken, neerslachtig maken, terneerdrukken, delven, opduikelen, opgraven, rooien, uitgraven, winnen, putten uit, omkappen, slachten, afslachten, fnuiken, verzwakken, bevangen, overwinnen, verslaan, zegevieren, neerkomen, doden, doodmaken, ombrengen, doodschieten, fusilleren, de moed ontnemen, ontmoedigen, afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door, bedaren, geruststellen, kalmeren, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
Spanish
Detailed Translations for agotar from Spanish to Dutch
agotar:
-
agotar (consumir)
-
agotar (cansar; consumirse; aflojar; morir de sed)
-
agotar (comerse; comer; tomar; aprovechar; atracarse; dar de comer a; devorar; consumir; digerir; carcomer; digerirse)
-
agotar (irse de viaje; salir; irse; marcharse; partir; abandonar; zarpar; largarse; correrse; alejarse de)
-
agotar (consumirse)
Conjugations for agotar:
presente
- agoto
- agotas
- agota
- agotamos
- agotáis
- agotan
imperfecto
- agotaba
- agotabas
- agotaba
- agotábamos
- agotabais
- agotaban
indefinido
- agoté
- agotaste
- agotó
- agotamos
- agotasteis
- agotaron
fut. de ind.
- agotaré
- agotarás
- agotará
- agotaremos
- agotaréis
- agotarán
condic.
- agotaría
- agotarías
- agotaría
- agotaríamos
- agotaríais
- agotarían
pres. de subj.
- que agote
- que agotes
- que agote
- que agotemos
- que agotéis
- que agoten
imp. de subj.
- que agotara
- que agotaras
- que agotara
- que agotáramos
- que agotarais
- que agotaran
miscelánea
- ¡agota!
- ¡agotad!
- ¡no agotes!
- ¡no agotéis!
- agotado
- agotando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for agotar:
Synonyms for "agotar":
Wiktionary Translations for agotar:
agotar
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) uitputtend vermoeien
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• agotar | → uitputten; verminderen | ↔ exhaust — to empty by drawing or letting out the contents |
• agotar | → opraken | ↔ run out — to use up |
• agotar | → afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen | ↔ abattre — Traductions à trier suivant le sens |