Summary
English to Dutch: more detail...
-
fire off:
-
Wiktionary:
fire off → afrijden, uitlopen, uitvaren, vertrekken, wegrijden, starten, afgaan, weggaan, zich verwijderen, afvuren, losbranden, opstappen, op weg gaan, tijgen, aan de gang brengen
-
Wiktionary:
English
Detailed Translations for fire off from English to Dutch
fire off: (*Using Word and Sentence Splitter)
- fire: verzenden; ontslaan; wegsturen; uitsturen; ontheffen; wegzenden; brand; vuur; fik; schieten; vuren; afvuren; afschieten; schoten lossen; verwarming; kachel; afdanken; afvloeien; eruit gooien; aan de dijk zetten; congé geven; van zijn positie verdrijven; passie; overgave; gloed; hartstocht; vurigheid; hartstochtelijkheid; afbranden; uitbranden; platbranden; kacheltje; kleine kachel; leegbranden; haardvuur; aanmoedigen; toejuichen; bezielen; aanvuren
- off: uit; weg; vanaf deze plaats; klaar; gedaan; af; gereed; beëindigd; volbracht; fout; verkeerd; mis; foutief; ernaast; onjuist; ten onrechte; onwaar; eraf; ervandoor; ervantussen
Wiktionary Translations for fire off:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fire off | → afrijden; uitlopen; uitvaren; vertrekken; wegrijden; starten; afgaan; weggaan; zich verwijderen; afvuren; losbranden; opstappen; op weg gaan; tijgen; aan de gang brengen | ↔ partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase : |