Summary
German to Dutch: more detail...
- zusammenlegen:
-
Wiktionary:
- zusammenlegen → zich verenigen, zich groeperen, een club vormen, samengaan, plooien, vouwen, omvouwen
German
Detailed Translations for zusammenlegen from German to Dutch
zusammenlegen:
zusammenlegen verb (lege zusammen, legst zusammen, legt zusammen, legte zusammen, legtet zusammen, zusammengelegt)
-
zusammenlegen (kombinieren; zusammenfügen; koppeln; aneinanderreihen)
combineren; een combinatie maken-
een combinatie maken verb (maak een combinatie, maakt een combinatie, maakte een combinatie, maakten een combinatie, een combinatie gemaakt)
-
zusammenlegen (zusammenfügen; koppeln; verbinden; kuppeln; verkuppeln; fügen; knüpfen; vereinigen; verketten; aneinanderreihen; vereinen)
-
zusammenlegen
bij elkaar leggen-
bij elkaar leggen verb (leg bij elkaar, legt bij elkaar, legde bij elkaar, legden bij elkaar, bij elkaar gelegd)
-
-
zusammenlegen (zusammenfügen; kombinieren; vereinigen; vereinen; verbinden; koppeln; aneinanderreihen; kuppeln; verketten)
-
zusammenlegen (zusammenfalten; falten)
-
zusammenlegen (zusammenschmelzen; verschmelzen; zusammenfügen; zerschmelzen; kompilieren)
Conjugations for zusammenlegen:
Präsens
- lege zusammen
- legst zusammen
- legt zusammen
- legen zusammen
- legt zusammen
- legen zusammen
Imperfekt
- legte zusammen
- legtest zusammen
- legte zusammen
- legten zusammen
- legtet zusammen
- legten zusammen
Perfekt
- habe zusammengelegt
- hast zusammengelegt
- hat zusammengelegt
- haben zusammengelegt
- habt zusammengelegt
- haben zusammengelegt
1. Konjunktiv [1]
- lege zusammen
- legest zusammen
- lege zusammen
- legen zusammen
- leget zusammen
- legen zusammen
2. Konjunktiv
- legte zusammen
- legtest zusammen
- legte zusammen
- legten zusammen
- legtet zusammen
- legten zusammen
Futur 1
- werde zusammenlegen
- wirst zusammenlegen
- wird zusammenlegen
- werden zusammenlegen
- werdet zusammenlegen
- werden zusammenlegen
1. Konjunktiv [2]
- würde zusammenlegen
- würdest zusammenlegen
- würde zusammenlegen
- würden zusammenlegen
- würdet zusammenlegen
- würden zusammenlegen
Diverses
- leg zusammen!
- legt zusammen!
- legen Sie zusammen!
- zusammengelegt
- zusammenlegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for zusammenlegen:
Synonyms for "zusammenlegen":
Wiktionary Translations for zusammenlegen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zusammenlegen | → zich verenigen; zich groeperen; een club vormen; samengaan | ↔ club — to join together to form a group |
• zusammenlegen | → plooien | ↔ fold — make the proper arrangement (in a thin material) by bending |
• zusammenlegen | → plooien; vouwen; omvouwen | ↔ plier — Mettre en double... (sens général) |
External Machine Translations: