Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. halveren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for halveren from Dutch to Swedish

halveren:

halveren verb (halveer, halveert, halveerde, halveerden, gehalveerd)

  1. halveren (in tweeën delen; middendoor snijden)
    halvera
    • halvera verb (halverar, halverade, halverat)

Conjugations for halveren:

o.t.t.
  1. halveer
  2. halveert
  3. halveert
  4. halveren
  5. halveren
  6. halveren
o.v.t.
  1. halveerde
  2. halveerde
  3. halveerde
  4. halveerden
  5. halveerden
  6. halveerden
v.t.t.
  1. heb gehalveerd
  2. hebt gehalveerd
  3. heeft gehalveerd
  4. hebben gehalveerd
  5. hebben gehalveerd
  6. hebben gehalveerd
v.v.t.
  1. had gehalveerd
  2. had gehalveerd
  3. had gehalveerd
  4. hadden gehalveerd
  5. hadden gehalveerd
  6. hadden gehalveerd
o.t.t.t.
  1. zal halveren
  2. zult halveren
  3. zal halveren
  4. zullen halveren
  5. zullen halveren
  6. zullen halveren
o.v.t.t.
  1. zou halveren
  2. zou halveren
  3. zou halveren
  4. zouden halveren
  5. zouden halveren
  6. zouden halveren
en verder
  1. is gehalveerd
  2. zijn gehalveerd
diversen
  1. halveer!
  2. halveert!
  3. gehalveerd
  4. halverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for halveren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
halvera halveren; in tweeën delen; middendoor snijden in tweeën hakken

Wiktionary Translations for halveren:


Cross Translation:
FromToVia
halveren halvera halve — to reduce to half of original
halveren halvera halve — to divide
halveren halvera halbieren — (transitiv) etwas in zwei Hälften gleicher Größe aufteilen
halveren halvera halbieren — (transitiv) etwas auf die Hälfte reduzieren