Dutch
Detailed Synonyms for uittrekken in Dutch
uittrekken:
-
uittrekken
-
uittrekken
-
uittrekken
– van je lichaam af halen 1 -
uittrekken
– er tijd of geld voor beschikbaar stellen 1
Conjugations for uittrekken:
o.t.t.
- trek uit
- trekt uit
- trekt uit
- trekken uit
- trekken uit
- trekken uit
o.v.t.
- trok uit
- trok uit
- trok uit
- trokken uit
- trokken uit
- trokken uit
v.t.t.
- heb uitgetrokken
- hebt uitgetrokken
- heeft uitgetrokken
- hebben uitgetrokken
- hebben uitgetrokken
- hebben uitgetrokken
v.v.t.
- had uitgetrokken
- had uitgetrokken
- had uitgetrokken
- hadden uitgetrokken
- hadden uitgetrokken
- hadden uitgetrokken
o.t.t.t.
- zal uittrekken
- zult uittrekken
- zal uittrekken
- zullen uittrekken
- zullen uittrekken
- zullen uittrekken
o.v.t.t.
- zou uittrekken
- zou uittrekken
- zou uittrekken
- zouden uittrekken
- zouden uittrekken
- zouden uittrekken
en verder
- ben uitgetrokken
- bent uitgetrokken
- is uitgetrokken
- zijn uitgetrokken
- zijn uitgetrokken
- zijn uitgetrokken
diversen
- trek uit!
- trekt uit!
- uitgetrokken
- uittrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze