Dutch

Detailed Synonyms for afvallen in Dutch

afvallen:

afvallen verb (val af, valt af, viel af, vielen af, afgevallen)

  1. afvallen
    opgeven; stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen
    • opgeven verb (geef op, geeft op, gaf op, gaven op, opgegeven)
    • stoppen verb (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • afhaken verb (haak af, haakt af, haakte af, haakten af, afgehaakt)
    • ophouden verb (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • afzien van verb
    • afvallen verb (val af, valt af, viel af, vielen af, afgevallen)
    • afzeggen verb (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
  2. afvallen
    teleurstellen; frustreren; ontgoochelen; tegenvallen; afvallen; laten zakken; duperen; benadelen
    • teleurstellen verb (stel teleur, stelt teleur, stelde teleur, stelden teleur, teleurgesteld)
    • frustreren verb (frustreer, frustreert, frustreerde, frustreerden, gefrustreerd)
    • ontgoochelen verb (ontgoochel, ontgoochelt, ontgoochelde, ontgoochelden, ontgoocheld)
    • tegenvallen verb (val tegen, valt tegen, viel tegen, vielen tegen, tegengevallen)
    • afvallen verb (val af, valt af, viel af, vielen af, afgevallen)
    • laten zakken verb (laat zakken, liet zakken, lieten zakken, laten zakken)
    • duperen verb (dupeer, dupeert, dupeerde, dupeerden, gedupeerd)
    • benadelen verb (benadeel, benadeelt, benadeelde, benadeelden, benadeeld)
  3. afvallen
    afvallen; vermageren
    • afvallen verb (val af, valt af, viel af, vielen af, afgevallen)
    • vermageren verb (vermager, vermagert, vermagerde, vermagerden, vermagerd)

Conjugations for afvallen:

o.t.t.
  1. val af
  2. valt af
  3. valt af
  4. vallen af
  5. vallen af
  6. vallen af
o.v.t.
  1. viel af
  2. viel af
  3. viel af
  4. vielen af
  5. vielen af
  6. vielen af
v.t.t.
  1. ben afgevallen
  2. bent afgevallen
  3. is afgevallen
  4. zijn afgevallen
  5. zijn afgevallen
  6. zijn afgevallen
v.v.t.
  1. was afgevallen
  2. was afgevallen
  3. was afgevallen
  4. waren afgevallen
  5. waren afgevallen
  6. waren afgevallen
o.t.t.t.
  1. zal afvallen
  2. zult afvallen
  3. zal afvallen
  4. zullen afvallen
  5. zullen afvallen
  6. zullen afvallen
o.v.t.t.
  1. zou afvallen
  2. zou afvallen
  3. zou afvallen
  4. zouden afvallen
  5. zouden afvallen
  6. zouden afvallen
diversen
  1. val af!
  2. valt af!
  3. afgevallen
  4. afvallende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afvallen [het ~] noun

  1. het afvallen
    vermageren; het afvallen; uitmergelen; afslanken; de vermagering

Related Words for "afvallen":


afval:

afval [het ~] noun

  1. het afval
    het afval; de rotzooi; de vuilnis
  2. het afval
    de vuilnis; het huisvuil; het voddengoed; het afval; het vullis; de rommel; de huisafval; het grofvuil; de drek

afval [de ~ (m)] noun

  1. de afval
    de afval

afval [het ~] noun

  1. het afval
    – resten die je weggooit 1
    het afval; het vuil
    – resten die je weggooit 1
    • afval [het ~] noun
      • het afval moet in de vuilnisbak1
    • vuil [het ~] noun
      • de schuur ligt vol met vuil1

Related Words for "afval":


Alternate Synonyms for "afval":


Related Definitions for "afval":

  1. resten die je weggooit1
    • het afval moet in de vuilnisbak1