Dutch

Detailed Synonyms for afdoen in Dutch

afdoen:

afdoen verb (doe af, doet af, deed af, deden af, afgedaan)

  1. afdoen
    afhandelen; twist uit de weg ruimen; beslechten; afdoen
  2. afdoen
    klaren; in orde maken; regelen; afdoen
    • klaren verb (klaar, klaart, klaarde, klaarden, geklaard)
    • in orde maken verb (maak in orde, maakt in orde, maakte in orde, maakten in orde, in orde gemaakt)
    • regelen verb (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • afdoen verb (doe af, doet af, deed af, deden af, afgedaan)

Conjugations for afdoen:

o.t.t.
  1. doe af
  2. doet af
  3. doet af
  4. doen af
  5. doen af
  6. doen af
o.v.t.
  1. deed af
  2. deed af
  3. deed af
  4. deden af
  5. deden af
  6. deden af
v.t.t.
  1. heb afgedaan
  2. hebt afgedaan
  3. heeft afgedaan
  4. hebben afgedaan
  5. hebben afgedaan
  6. hebben afgedaan
v.v.t.
  1. had afgedaan
  2. had afgedaan
  3. had afgedaan
  4. hadden afgedaan
  5. hadden afgedaan
  6. hadden afgedaan
o.t.t.t.
  1. zal afdoen
  2. zult afdoen
  3. zal afdoen
  4. zullen afdoen
  5. zullen afdoen
  6. zullen afdoen
o.v.t.t.
  1. zou afdoen
  2. zou afdoen
  3. zou afdoen
  4. zouden afdoen
  5. zouden afdoen
  6. zouden afdoen
diversen
  1. doe af!
  2. doet af!
  3. afgedaan
  4. afdoende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze