Dutch

Detailed Translations for handels from Dutch to French

handels form of handel:

handel [de ~ (m)] noun

  1. de handel (commercie)
    le commerce; la marchandise; le négoce; le trafic; l'échange; l'affaires
  2. de handel (winkelbedrijf; zaak; nering; kleine onderneming; bedrijf)
  3. de handel (goederenhandel; markt)
    le marché; le commerce des marchandises; le commerce; l'échange
  4. de handel (koopwaar; handelswaar; nering; )
    la marchandise
  5. de handel (handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer)
    le commerce; le trafic; le métier; l'entreprise; le négoce
  6. de handel (handgreep; handvat; greep; hendel)
    la poignée
  7. de handel (koophandel; negotie; handelsverkeer)
    le commerce; la marchandise

Translation Matrix for handel:

NounRelated TranslationsOther Translations
affaires commercie; handel aangelegenheden; affaires; bezigheden; bezigheid; bezittingen; dingen; eigendommen; gepeins; gepieker; geprakkizeer; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken
commerce commercie; goederenhandel; handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; markt; negotie; nering; ruilverkeer bezigheid; koopmanschap; winkelpand
commerce des marchandises goederenhandel; handel; markt
entreprise handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer bedrijf; concern; corporatie; firma; grote organisatie; handelsbedrijf; handelsmaatschappij; handelsonderneming; handelsvennootschap; handelsvereniging; onderneming; zaak
entreprise de détail bedrijf; handel; kleine onderneming; nering; winkelbedrijf; zaak
marchandise commercie; handel; handelsverkeer; handelswaar; klandizie; koophandel; koopwaar; negotie; nering; waar artikelen; basisproduct; goederen; handelsartikel; handelsgoederen; handelsproduct; handelswaar; koopwaar; product; voorwerpen; waar; waren
marché goederenhandel; handel; markt aanbieding; afzetgebied; afzetmarkt; koopje; markt; veilinghal; veilinglokaal; veilingslokaal; veilingzaal
métier handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer ambacht; beroep; bezigheid; broodwinning; kostwinning; metier; métier; stiel; vak; werk
négoce commercie; handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer
poignée greep; handel; handgreep; handvat; hendel deurklink; gevest; greep; handje; handvol; heft; hendel; klink; kruk; oor; oor van een kopje; pannenlap; vuistvol
trafic commercie; handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer sluikhandel; smokkel; smokkelarij; smokkelen; smokkelhandel; verkeer; vervoer over openbare wegen
échange commercie; goederenhandel; handel; markt conversie; herstelling; hervorming; het verschonen; inruil; omkeer; omruil; omruiling; omschakeling; omwisselen; omwisseling; omzetting; ruil; ruilen; ruilhandel; ruiling; ruiltransactie; ruilverkeer; substitutie; surrogaat; transformatie; uitwisseling; veranderen; verandering; verruiling; verschoning; vervanging; verwisseling; wending; wijzigen; wijziging; wisseling
- commercie

Related Words for "handel":

  • handelen, handels, handeltje, handeltjes

Synonyms for "handel":


Related Definitions for "handel":

  1. het kopen en verkopen1
    • dat boek is niet meer in de handel1
  2. spullen1
    • je mag de hele handel meenemen1
  3. zaak die iets koopt of verkoopt1
    • hij heeft een handel in bloembollen1

Wiktionary Translations for handel:

handel
noun
  1. de in- en verkoop van goederen
handel
Cross Translation:
FromToVia
handel commerce commerce — large scale trade
handel commerce trade — buying and selling

External Machine Translations: