Dutch

Detailed Translations for aangeef from Dutch to French

aangeven:

aangeven verb (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)

  1. aangeven (iets aanwijzen; aanduiden; indiceren; wijzen)
    indiquer quelquechose; désigner; montrer; signaler
    • désigner verb (désigne, désignes, désignons, désignez, )
    • montrer verb (montre, montres, montrons, montrez, )
    • signaler verb (signale, signales, signalons, signalez, )
  2. aangeven (declareren)
    déclarer; donner; faire inscrire
    • déclarer verb (déclare, déclares, déclarons, déclarez, )
    • donner verb (donne, donnes, donnons, donnez, )
  3. aangeven (aanreiken; geven; overgeven; )
    donner; rendre; remettre; offrir; transmettre; déposer; présenter; déléguer; porter; livrer; faire circuler; tendre quelque chose à quelqu'un; passer quelque chose à quelqu'un
    • donner verb (donne, donnes, donnons, donnez, )
    • rendre verb (rends, rend, rendons, rendez, )
    • remettre verb (remets, remet, remettons, remettez, )
    • offrir verb (offre, offres, offrons, offrez, )
    • transmettre verb (transmets, transmet, transmettons, transmettez, )
    • déposer verb (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • présenter verb (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • déléguer verb (délègue, délègues, déléguons, déléguez, )
    • porter verb (porte, portes, portons, portez, )
    • livrer verb (livre, livres, livrons, livrez, )
  4. aangeven (aanreiken; geven; reiken)
    donner; remettre; passer; étendre; tendre
    • donner verb (donne, donnes, donnons, donnez, )
    • remettre verb (remets, remet, remettons, remettez, )
    • passer verb (passe, passes, passons, passez, )
    • étendre verb (étends, étend, étendons, étendez, )
    • tendre verb (tends, tend, tendons, tendez, )
  5. aangeven (verraden; uitbrengen; verklikken; )
    dénoncer; trahir; dénoncer quelqu'un
    • dénoncer verb (dénonce, dénonces, dénonçons, dénoncez, )
    • trahir verb (trahis, trahit, trahissons, trahissez, )

Conjugations for aangeven:

o.t.t.
  1. geef aan
  2. geeft aan
  3. geeft aan
  4. geven aan
  5. geven aan
  6. geven aan
o.v.t.
  1. gaf aan
  2. gaf aan
  3. gaf aan
  4. gaven aan
  5. gaven aan
  6. gaven aan
v.t.t.
  1. heb aangegeven
  2. hebt aangegeven
  3. heeft aangegeven
  4. hebben aangegeven
  5. hebben aangegeven
  6. hebben aangegeven
v.v.t.
  1. had aangegeven
  2. had aangegeven
  3. had aangegeven
  4. hadden aangegeven
  5. hadden aangegeven
  6. hadden aangegeven
o.t.t.t.
  1. zal aangeven
  2. zult aangeven
  3. zal aangeven
  4. zullen aangeven
  5. zullen aangeven
  6. zullen aangeven
o.v.t.t.
  1. zou aangeven
  2. zou aangeven
  3. zou aangeven
  4. zouden aangeven
  5. zouden aangeven
  6. zouden aangeven
diversen
  1. geef aan!
  2. geeft aan!
  3. aangegeven
  4. aangevende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aangeven [znw.] noun

  1. aangeven (aangifte; verklaring; declaratie; melding)
    la déclaration; l'attestation; la dénonciation; la déposition; la présentation

Translation Matrix for aangeven:

NounRelated TranslationsOther Translations
attestation aangeven; aangifte; declaratie; melding; verklaring getuigschrift; het uitspreken; referentie; uiting; uitspraak
donner weggeven
déclaration aangeven; aangifte; declaratie; melding; verklaring aangifte; aanschrijving; aantekening; aanzegging; factuur; getuigenis; getuigenverklaring; het uitspreken; inklaren; inklaring; inklaringspapier; kennisgeving; meningsuiting; nota; notitie; oordeelvelling; rekening; testimonium; uiting; uitlating; uitspraak; verklaring; vonnis
dénonciation aangeven; aangifte; declaratie; melding; verklaring aanbrengen; aanschrijving; aanzegging; geklik; kennisgeving; klikken; overbrengen
déposition aangeven; aangifte; declaratie; melding; verklaring droppen; het uitspreken; uitspraak
présentation aangeven; aangifte; declaratie; melding; verklaring bericht; indiening; inzending; presentatie; referaat; verslag
VerbRelated TranslationsOther Translations
donner aangeven; aanreiken; afgeven; declareren; geven; overgeven; overhandigen; reiken; toesteken aanbieden; aanreiken; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; offreren; presenteren; schenken; ten huwelijk geven; toebrengen; toedragen; toevoeren; uithuwelijken; uithuwen; vergeven; verlenen; verstrekken; weggeven; wegschenken; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
déclarer aangeven; declareren berichten; betonen; betuigen; beweren; getuigen; informeren; inklaren; klaren; meedelen; melden; noteren; opschrijven; pretenderen; rapporteren; stellen; verklaren; verslag uitbrengen; voorgeven; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
déléguer aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aan een ander overlaten; afvaardigen; delegeren; deputeren; doorschuiven; overdragen
dénoncer aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden aanklagen; beschuldigen; betichten; klikken; overbrieven; ten laste leggen; uit de school klappen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
dénoncer quelqu'un aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden doorslaan; klikken; verklappen; verraden
déposer aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken capituleren; deponeren; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; ontzetten; opgeven; overgeven; plaatsen; posten; posteren; stationeren; storten; uit de macht ontzetten; uitleveren; versturen; wegleggen; zenden; zetten; zich overgeven
désigner aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen aanstellen; benoemen; installeren; nader omschrijven; preciseren
faire circuler aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken doorgeven; doorspelen; doorvertellen; rondbrieven; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondvertellen; uitdelen; uitreiken; verdelen; verder reiken
faire inscrire aangeven; declareren aanmelden; inschrijven; intekenen; opgeven; subscriberen; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
indiquer quelquechose aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen
livrer aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opbrengen; opleveren; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toevoeren; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
montrer aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen aan het licht komen; aanbieden; aanschouwelijk maken; aantonen; attenderen; bewijzen; demonstreren; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; offreren; openbaren; ophoesten; presenteren; publiceren; staven; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbrengen; veraanschouwelijken; verschijnen; vertonen; voor de dag komen; voor de dag komen met; voor ogen brengen; voordedaghalen; voordoen; voorleggen; wijzen; wijzen naar
offrir aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aan tafel bedienen; aanbieden; aanreiken; bedienen; bieden; cadeau doen; cadeau geven; fuiven; geven; indienen; laten zien; leveren; offreren; opdienen; opdissen; presenteren; schenken; tonen; trakteren; uitloven; vertonen; voorschotelen; voorzetten
passer aangeven; aanreiken; geven; reiken aankomen; aanlopen; aantrekken; aflopen; besteden; bezoeken; dichttrekken; doorbrengen; doordrukken; doorheen reizen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; dwars oversteken; erdoor komen; geven; inhalen; inlopen; komen aanlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; oversteken; passeren; reizen door; schenken; slijten; toestoppen; vergaan; verlenen; verlopen; verstrekken; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorbijvaren
passer quelque chose à quelqu'un aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
porter aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aan hebben; aandoen; afvoeren; berokkenen; dragen; gebukt gaan onder; meedragen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; ondersteunen; opwaarts dragen; rugsteunen; sjouwen; steunen; toebrengen; torsen; veroorzaken; versturen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zenden; zeulen
présenter aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aan tafel bedienen; aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanmelden; aanraden; aansnijden; aanvoeren; bedienen; bieden; entameren; exposeren; formuleren; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inkleden; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; opdienen; opdissen; opgeven; opperen; opwerpen; poneren; presenteren; subscriberen; te berde brengen; tentoonstellen; ter overweging geven; ter sprake brengen; tonen; vertonen; voelen; voor ogen brengen; voordragen; voorleggen; voorschotelen; voorzetten
remettre aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; reiken; toesteken afgeven; aflossen; bijschenken; bijtanken; bijvullen; distribueren; doorgeven; geven; inleveren; leveren; overhandigen; overleveren; remplaceren; restitueren; retourneren; ronddelen; schenken; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugleggen; terugplaatsen; terugzenden; terugzetten; uitreiken; verdagen; verdelen; verder reiken; verlenen; vernieuwen; verstrekken; versturen; vervangen; verwisselen; zenden
rendre aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken afgeven; beschrijven; braken; eraf gaan; inleveren; kotsen; overbrengen; overgeven; overhandigen; overleveren; retourneren; spugen; spuwen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugzenden; translateren; uitbraken; vertalen; vertolken; vomeren; weergeven
signaler aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen attenderen; bemerken; bijzetten; gewaarworden; iets aankondigen; merken; neerzetten; opmerken; plaatsen; seinen; signalen geven; signaleren; waarnemen; wijzen; zetten
tendre aangeven; aanreiken; geven; reiken oprekken; opspannen; rekken; spannen; strak maken
tendre quelque chose à quelqu'un aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
trahir aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden klikken; logenstraffen; loochenen; verklappen; verklikken; verlinken; verloochenen; verraden; verzaken
transmettre aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aansteken; afdragen; besmetten; doen toekomen; doorgeven; doorspelen; doorsturen; doorvertellen; doorzenden; een boodschap uitdragen; iem. iets sturen; opsturen; overdragen aan; overmaken; overzenden; posten; rondbrieven; rondvertellen; toezenden; uitdragen; uitstrooien; uitzaaien; verder reiken; verkondigen; zenden
étendre aangeven; aanreiken; geven; reiken breder maken; expanderen; klaar leggen; naar buiten hangen; ontvouwen; openen; openspreiden; openvouwen; oprekken; opspannen; rekken; rondstrooien; spannen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uithangen; uitklappen; uitrekken; uitslaan; uitsmeren; uitspreiden; uitvouwen; uitzaaien; uitzenden; uitzwellen; verbreden; verbreiden; verbreider; verdeler; verdiepen; vergroten; verlengen; vermeerderen; verruimen; verspreiden; verstrooien; verwijden
- overhandigen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
tendre breekbaar; broos; clement; delicaat; diep; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fijnzinnig; fragiel; frèle; genadig; gevoelig; gevoelvol; goedhartig; iel; innig; intens; kwetsbaar; lichtgebouwd; liefderijk; liefdevol; liefhebbend; mak; mild; rank; sentimenteel; slank; teder; teer; teerbesnaard; teergevoelig; teerhartig; tenger; vergevingsgezind; verzoenend; weekhartig; welwillend; zacht; zacht aanvoelend; zachtaardig; zwak

Synonyms for "aangeven":


Related Definitions for "aangeven":

  1. iets laten weten1
    • hij gaf aan dat hij weg wilde1
  2. je officieel ergens melden1
    • de dief gaf zich aan bij de politie1
  3. het hem in handen geven1
    • wil je de suiker even aangeven?1

Wiktionary Translations for aangeven:

aangeven
verb
  1. aanduiden
aangeven
verb
  1. déférer à la justice quelqu’un comme coupable d’un délit, d’un crime.
  2. Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
  3. Faire connaître d’une façon manifeste.
  4. Traductions à classer
  5. Traduction à trier
  6. montrer, désigner une personne ou une chose.
  7. Traductions à trier suivant le sens
  8. Distinguer une chose d’une autre au moyen d’une marque. (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
aangeven dénoter denote — to indicate; to mark
aangeven indiquer angeben — Mitteilung machen: hinweisen, mitteilen, behaupten