Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. opspatten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opspatten from Dutch to French

opspatten:

opspatten verb (spat op, spatte op, spatten op, opgespat)

  1. opspatten
    éclabousser; gicler
    • éclabousser verb (éclabousse, éclabousses, éclaboussons, éclaboussez, )
    • gicler verb (gicle, gicles, giclons, giclez, )

Conjugations for opspatten:

o.t.t.
  1. spat op
  2. spat op
  3. spat op
  4. spatten op
  5. spatten op
  6. spatten op
o.v.t.
  1. spatte op
  2. spatte op
  3. spatte op
  4. spatten op
  5. spatten op
  6. spatten op
v.t.t.
  1. ben opgespat
  2. bent opgespat
  3. is opgespat
  4. zijn opgespat
  5. zijn opgespat
  6. zijn opgespat
v.v.t.
  1. was opgespat
  2. was opgespat
  3. was opgespat
  4. waren opgespat
  5. waren opgespat
  6. waren opgespat
o.t.t.t.
  1. zal opspatten
  2. zult opspatten
  3. zal opspatten
  4. zullen opspatten
  5. zullen opspatten
  6. zullen opspatten
o.v.t.t.
  1. zou opspatten
  2. zou opspatten
  3. zou opspatten
  4. zouden opspatten
  5. zouden opspatten
  6. zouden opspatten
diversen
  1. spat op!
  2. spatt op!
  3. opgespat
  4. opspattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opspatten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
gicler opspatten golven; golvend bewegen; in de hoogte spuiten; opspuiten; spatten; spetteren
éclabousser opspatten spatten; spetteren

Wiktionary Translations for opspatten:


External Machine Translations: