Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bemannen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bemand from Dutch to French

bemannen:

bemannen verb (beman, bemant, bemande, bemanden, bemand)

  1. bemannen
    équiper
    • équiper verb (équipe, équipes, équipons, équipez, )

Conjugations for bemannen:

o.t.t.
  1. beman
  2. bemant
  3. bemant
  4. bemannen
  5. bemannen
  6. bemannen
o.v.t.
  1. bemande
  2. bemande
  3. bemande
  4. bemanden
  5. bemanden
  6. bemanden
v.t.t.
  1. heb bemand
  2. hebt bemand
  3. heeft bemand
  4. hebben bemand
  5. hebben bemand
  6. hebben bemand
v.v.t.
  1. had bemand
  2. had bemand
  3. had bemand
  4. hadden bemand
  5. hadden bemand
  6. hadden bemand
o.t.t.t.
  1. zal bemannen
  2. zult bemannen
  3. zal bemannen
  4. zullen bemannen
  5. zullen bemannen
  6. zullen bemannen
o.v.t.t.
  1. zou bemannen
  2. zou bemannen
  3. zou bemannen
  4. zouden bemannen
  5. zouden bemannen
  6. zouden bemannen
diversen
  1. beman!
  2. bemant!
  3. bemand
  4. bemannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bemannen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
équiper bemannen beladen; bevrachten; laden; optooien; zich uitdossen; zich uitmonsteren


Wiktionary Translations for bemand:


Cross Translation:
FromToVia
bemand habité bemannt — mit einer menschlichen Mannschaft