Dutch

Detailed Translations for oppikken from Dutch to French

oppikken:

oppikken verb (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)

  1. oppikken (afhalen en meenemen; ophalen)
    venir chercher; ramasser; aller prendre; prendre; chercher; aller chercher
    • ramasser verb (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, )
    • prendre verb (prends, prend, prenons, prenez, )
    • chercher verb (cherche, cherches, cherchons, cherchez, )
  2. oppikken (aanleren; leren; verwerven; opsteken; eigen maken)
    apprendre; s'initier à; faire l'apprentissage de
    • apprendre verb (apprends, apprend, apprenons, apprenez, )
  3. oppikken (kennis opdoen; leren; opsteken; meekrijgen; meepikken)
    apprendre; prendre connaissance; se mettre au courant; prendre communication; recevoir communication; s'instruire
  4. oppikken (oprapen; opsnappen; oppakken)
    ramasser; prendre; recueillir; cueillir; amasser
    • ramasser verb (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, )
    • prendre verb (prends, prend, prenons, prenez, )
    • recueillir verb (recueille, recueilles, recueillons, recueillez, )
    • cueillir verb (cueille, cueilles, cueillons, cueillez, )
    • amasser verb (amasse, amasses, amassons, amassez, )

Conjugations for oppikken:

o.t.t.
  1. pik op
  2. pikt op
  3. pikt op
  4. pikken op
  5. pikken op
  6. pikken op
o.v.t.
  1. pikte op
  2. pikte op
  3. pikte op
  4. pikten op
  5. pikten op
  6. pikten op
v.t.t.
  1. heb opgepikt
  2. hebt opgepikt
  3. heeft opgepikt
  4. hebben opgepikt
  5. hebben opgepikt
  6. hebben opgepikt
v.v.t.
  1. had opgepikt
  2. had opgepikt
  3. had opgepikt
  4. hadden opgepikt
  5. hadden opgepikt
  6. hadden opgepikt
o.t.t.t.
  1. zal oppikken
  2. zult oppikken
  3. zal oppikken
  4. zullen oppikken
  5. zullen oppikken
  6. zullen oppikken
o.v.t.t.
  1. zou oppikken
  2. zou oppikken
  3. zou oppikken
  4. zouden oppikken
  5. zouden oppikken
  6. zouden oppikken
en verder
  1. ben opgepikt
  2. bent opgepikt
  3. is opgepikt
  4. zijn opgepikt
  5. zijn opgepikt
  6. zijn opgepikt
diversen
  1. pik op!
  2. pikt op!
  3. opgepikt
  4. oppikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for oppikken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aller chercher afhalen en meenemen; ophalen; oppikken afhalen; afnemen; halen; meenemen; ophalen; pakken; weghalen; wegnemen
aller prendre afhalen en meenemen; ophalen; oppikken
amasser oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen accumuleren; bijeen drommen; bijeenschrapen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; hamsteren; hopen; inzamelen; op bankrekening zetten; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; oppotten; opstapelen; opzij leggen; potten; sparen; stapelen; vergaren; verzamelen
apprendre aanleren; eigen maken; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken; verwerven aanwennen; achter komen; beschrijven; bijbrengen; doceren; eigenmaken; gewend raken; horen; instuderen; leerstof erin stampen; leren; mededelen; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; te horen krijgen; uiteenzetten; verhalen; vernemen; vertellen; vinden; zeggen
chercher afhalen en meenemen; ophalen; oppikken aankomen; afzoeken; bezoeken; inlopen; langskomen; naslaan; naspeuren; nasporen; om zich heen kijken; onderzoeken; op bezoek komen; opzoeken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; rondzien; struinen; voorbijkomen; zich oriënteren; zien te vinden; zoeken
cueillir oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen afplukken; bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; plukken; sparen; vergaren; verzamelen
faire l'apprentissage de aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven eigen maken; iets bemachtigen; instuderen; kopen; leren; verkrijgen; verwerven
prendre afhalen en meenemen; ophalen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; opslorpen; opslurpen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
prendre communication kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
prendre connaissance kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
ramasser afhalen en meenemen; ophalen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen aannemen; aanvaarden; accepteren; afhalen; afnemen; bij elkaar vegen; bijeenrapen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; in ontvangst nemen; inzamelen; meenemen; ontvangen; opeenhopen; ophalen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen
recevoir communication kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
recueillir oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen afhalen; afnemen; bijeenzamelen; meenemen; oogsten; op bankrekening zetten; opeenhopen; ophalen; oppotten; plukken; sparen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen
s'initier à aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven
s'instruire kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
se mettre au courant kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
venir chercher afhalen en meenemen; ophalen; oppikken

Wiktionary Translations for oppikken:


Cross Translation:
FromToVia
oppikken glaner glean — harvest grain left behind after the crop has been reaped
oppikken vendanger lesen — (transitiv), Landwirtschaft: Dinge auswählen, um sie danach aufzusammeln und zusammenzutragen