Summary
Dutch to French: more detail...
- rijden:
-
Wiktionary:
- rijden → aller, chevaucher
- rijden → faire du vélo, conduire, rouler, monter, aller à cheval
Dutch
Detailed Translations for rijden from Dutch to French
rijden:
-
rijden (karren)
conduire; diriger; piloter-
conduire verb (conduis, conduit, conduisons, conduisez, conduisent, conduisais, conduisait, conduisions, conduisiez, conduisaient, conduisis, conduisit, conduisîmes, conduisîtes, conduisirent, conduirai, conduiras, conduira, conduirons, conduirez, conduiront)
-
diriger verb (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, dirigent, dirigeais, dirigeait, dirigions, dirigiez, dirigeaient, dirigeai, dirigeas, dirigea, dirigeâmes, dirigeâtes, dirigèrent, dirigerai, dirigeras, dirigera, dirigerons, dirigerez, dirigeront)
-
piloter verb (pilote, pilotes, pilotons, pilotez, pilotent, pilotais, pilotait, pilotions, pilotiez, pilotaient, pilotai, pilotas, pilota, pilotâmes, pilotâtes, pilotèrent, piloterai, piloteras, pilotera, piloterons, piloterez, piloteront)
-
Conjugations for rijden:
o.t.t.
- rijd
- rijdt
- rijdt
- rijden
- rijden
- rijden
o.v.t.
- reed
- reed
- reed
- reden
- reden
- reden
v.t.t.
- heb gereden
- hebt gereden
- heeft gereden
- hebben gereden
- hebben gereden
- hebben gereden
v.v.t.
- had gereden
- had gereden
- had gereden
- hadden gereden
- hadden gereden
- hadden gereden
o.t.t.t.
- zal rijden
- zult rijden
- zal rijden
- zullen rijden
- zullen rijden
- zullen rijden
o.v.t.t.
- zou rijden
- zou rijden
- zou rijden
- zouden rijden
- zouden rijden
- zouden rijden
en verder
- ben gereden
- bent gereden
- is gereden
- zijn gereden
- zijn gereden
- zijn gereden
diversen
- rijd!
- rijdt!
- gereden
- rijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
rijden (autorijden)
Translation Matrix for rijden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
usage de la voiture | autorijden; rijden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
conduire | karren; rijden | aan het stuur zitten; aanvoeren; begeleiden; besturen; chaperonneren; escorteren; geleiden; leiden; leiding geven; managen; meegaan; meelopen; meevoeren; rondleiden; sturen; vergezellen; voeren; volgen; voorzitten; wegbrengen; zenden |
diriger | karren; rijden | aansturen; aanvoeren; administreren; begeleiden; beheren; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; erdoor loodsen; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; leiden; leiding geven; leidinggeven; macht uitoefenen; managen; meevoeren; opdragen; overheersen; regeren; verordenen; voeren; voorzitten |
piloter | karren; rijden | aanvoeren; bevel voeren over; binnenleiden; binnenloodsen; commanderen; leiden; leidinggeven; navigeren; vliegtuig besturen |
Related Definitions for "rijden":
Wiktionary Translations for rijden:
rijden
Cross Translation:
verb
-
se déplacer jusqu'à un endroit.
-
Aller à cheval
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• rijden | → faire du vélo | ↔ cycle — to ride a cycle |
• rijden | → conduire | ↔ drive — operate (a wheeled motorized vehicle) |
• rijden | → conduire | ↔ drive — convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle |
• rijden | → rouler; monter | ↔ ride — to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc. |
• rijden | → monter | ↔ ride — to be transported in a vehicle as a passenger |
• rijden | → aller à cheval | ↔ reiten — (intransitiv) Hilfsverb „sein“, seltener „haben“: sich auf dem Rücken eines Reittieres (besonders eines Pferdes) befinden und sich mit dessen Hilfe fortbewegen |
External Machine Translations: