Dutch

Detailed Translations for wisselend from Dutch to Spanish

wisselend:


Translation Matrix for wisselend:

Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
variable variabele
ModifierRelated TranslationsOther Translations
cambiante variërend; wisselend; wisselvallig grillig; inconsistent; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; onstabiel; onvoorspelbaar; variabel; variërend; veranderlijk; wispelturig; wisselvallig
cuestionable variërend; wisselend; wisselvallig aanvechtbaar; bedenkelijk; bestrijdbaar; betwist; betwistbaar; discutabel; dubieus; kwestieus; niet duidelijk; niet helder; omstreden; onduidelijk; onhelder; onklaar; troebel; twijfelachtig; vaag; verdacht
inestable variërend; wisselend; wisselvallig buiig; chagrijnig; geestelijk onstabiel; gemelijk; humeurig; inconsistent; insolide; knorrig; labiel; los; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; nukkig; nurks; onbestendig; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onstabiel; onvast; rank; sikkeneurig; slecht gehumeurd; troebel; vaag; variabel; variërend; veranderlijk; waggelend; wankel; wankelbaar; wankelend; wisselvallig
sospechoso variërend; wisselend; wisselvallig akelig; bedenkelijk; betwist; donker; dreigend; dubieus; duister; eng; glibberig; griezelig; huiveringwekkend; kwestieus; leugenachtig; louche; luguber; malafide; obscuur; omstreden; onappetijtelijk; onbetrouwbaar; onduidelijk; onguur; onheilspellend; onsmakelijk; sinister; twijfelachtig; verdacht; walgelijk; wollig
variable variërend; wisselend; wisselvallig ettelijke; meerdere; onbestendig; onstabiel; variabel; variabele; variërend; veranderlijk; verscheidene; verschillende; wisselvallig
variado variërend; wisselend; wisselvallig door elkaar geroerd; gemengd; gemixed; gemêleerd; variabel; variërend; veelsoortig

Wiktionary Translations for wisselend:


Cross Translation:
FromToVia
wisselend variable variable — likely to vary

wisselend form of wisselen:

Conjugations for wisselen:

o.t.t.
  1. wissel
  2. wisselt
  3. wisselt
  4. wisselen
  5. wisselen
  6. wisselen
o.v.t.
  1. wisselde
  2. wisselde
  3. wisselde
  4. wisselden
  5. wisselden
  6. wisselden
v.t.t.
  1. heb gewisseld
  2. hebt gewisseld
  3. heeft gewisseld
  4. hebben gewisseld
  5. hebben gewisseld
  6. hebben gewisseld
v.v.t.
  1. had gewisseld
  2. had gewisseld
  3. had gewisseld
  4. hadden gewisseld
  5. hadden gewisseld
  6. hadden gewisseld
o.t.t.t.
  1. zal wisselen
  2. zult wisselen
  3. zal wisselen
  4. zullen wisselen
  5. zullen wisselen
  6. zullen wisselen
o.v.t.t.
  1. zou wisselen
  2. zou wisselen
  3. zou wisselen
  4. zouden wisselen
  5. zouden wisselen
  6. zouden wisselen
diversen
  1. wissel!
  2. wisselt!
  3. gewisseld
  4. wisselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wisselen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrojar gesmijt
VerbRelated TranslationsOther Translations
arrojar omwisselen; wisselen afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deinen; deponeren; golven; keilen; kotsen; kwakken; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerleggen; neerwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; overgeven; smakken; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; zwaaien
bambolearse omwisselen; wisselen deinen; golven; waggelen; wankelen; wiegelen
cambiar inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; verruilen; verwisselen; wisselen Wisselen; aflossen; afwisselen; amenderen; converteren; fluctueren; hernieuwen; herstellen; herzien; iets omdraaien; inruilen; kenteren; modificeren; omkeren; omwerken; omzetten; omzwaaien; overstappen; remplaceren; renoveren; restaureren; ruilen; variëren; veranderen; verbeteren; vernieuwen; vervangen; verwisselen; wijzigen
canjear inwisselen; omruilen; omwisselen; ruilen; verruilen; verwisselen; wisselen
columpiarse omwisselen; wisselen deinen; golven; wankelen; wiegelen
dar bandazos omwisselen; wisselen deinen; golven; met de hand groeten; naar beneden werpen; neerwerpen; omlaag werpen; slippen; smijten; uitglijden; wiegelen; zwaaien
diferir afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; wisselen afwijken; opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verdagen; verschillen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
escorar omwisselen; wisselen deinen; golven; hellen; overhellen; smijten; voorover buigen; voorover hellen; wankelen; wiegelen
fluctuar omwisselen; wisselen deinen; fluctueren; golven; variëren; wankelen; wiegelen
hacer eses omwisselen; wisselen deinen; golven; heen en weer zwaaien; rondslingeren; slingeren; wiegelen; zwaaien; zwenken
intercambiar omwisselen; wisselen fluctueren; met elkaar verwarren; ruilen; uitwisselen; variëren; verruilen; verwisselen
mecerse omwisselen; wisselen deinen; golven; wiegelen
renguear omwisselen; wisselen deinen; golven; met de hand groeten; wankelen; wiegelen; zwaaien
serpentear omwisselen; wisselen deinen; fluctueren; golven; herhaald krommen; in kringetjes ronddraaien; kringelen; kronkelen; rondslingeren; slingeren; twisten; variëren; wiegelen
titubear omwisselen; wisselen betwijfelen; fluctueren; variëren; wankelen
vacilar omwisselen; wisselen aarzelen; betwijfelen; dralen; drentelen; druilen; fluctueren; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; twijfelen; variëren; wankelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
variar afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; wisselen afwisselen; herzien; schelen; veranderen; verschil maken; verschillen; verwisselen; wijzigen

Related Words for "wisselen":


Synonyms for "wisselen":


Related Definitions for "wisselen":

  1. het een geven voor het ander1
    • bij de grens moesten we geld wisselen1
  2. telkens anders zijn1
    • de stemming wisselt1

Wiktionary Translations for wisselen:

wisselen
Cross Translation:
FromToVia
wisselen cambiar exchange — To replace with a similar item
wisselen cambiar austauschen — sich wechselseitig Gleichartiges geben
wisselen transformar; cambiar; mudar transformermétamorphoser, donner à une personne ou à une chose une autre forme que celle qui lui est propre ou qu’elle avait précédemment.
wisselen intercambiar; trocar; permutar échangerdonner une chose contre une autre.