Dutch

Detailed Translations for aanwakkeren from Dutch to Spanish

aanwakkeren:

Conjugations for aanwakkeren:

o.t.t.
  1. wakker aan
  2. wakkert aan
  3. wakkert aan
  4. wakkeren aan
  5. wakkeren aan
  6. wakkeren aan
o.v.t.
  1. wakkerde aan
  2. wakkerde aan
  3. wakkerde aan
  4. wakkerden aan
  5. wakkerden aan
  6. wakkerden aan
v.t.t.
  1. heb aangewakkerd
  2. hebt aangewakkerd
  3. heeft aangewakkerd
  4. hebben aangewakkerd
  5. hebben aangewakkerd
  6. hebben aangewakkerd
v.v.t.
  1. had aangewakkerd
  2. had aangewakkerd
  3. had aangewakkerd
  4. hadden aangewakkerd
  5. hadden aangewakkerd
  6. hadden aangewakkerd
o.t.t.t.
  1. zal aanwakkeren
  2. zult aanwakkeren
  3. zal aanwakkeren
  4. zullen aanwakkeren
  5. zullen aanwakkeren
  6. zullen aanwakkeren
o.v.t.t.
  1. zou aanwakkeren
  2. zou aanwakkeren
  3. zou aanwakkeren
  4. zouden aanwakkeren
  5. zouden aanwakkeren
  6. zouden aanwakkeren
diversen
  1. wakker aan!
  2. wakkert aan!
  3. aangewakkerd
  4. aanwakkerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanwakkeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
animar aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; prikkel; stimuleren; toejuichen
estimular aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; instigeren; opwekken; prikkel; stimuleren; toejuichen
incitar aanslingeren; aanzwengelen
incitar a aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
instigar instigeren; opwekken
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
quemar branden; verbranden
VerbRelated TranslationsOther Translations
acuciar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken gebrek hebben; nijpen; vastknijpen
amotinar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
animar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; doen opvlammen; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; blij maken; een inspirerende werking hebben; fleurig maken; iemand motiveren; iemand opstoken; inspireren; instigeren; motiveren; opbeuren; opfleuren; ophitsen; opjutten; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opleven; opmonteren; oppeppen; opvijzelen; opvrolijken; opwekken; opzetten; porren; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; uitdagen; uitlokken; verkwikken; verlevendigen; vrolijker worden
apresurar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; stoken aanjagen; aanpoten; aansporen; accelereren; gas geven; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; motiveren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; opschieten; optrekken van auto; overhaasten; porren; reppen; snellen; spoeden; stressen; tot spoed aanzetten; vliegen; voortjagen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
atizar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; doen opvlammen; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; stoken aanstoken; iets aanstoken; oppoken; opstoken
avivar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; stoken aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; instigeren; motiveren; opjutten; oppeppen; oprakelen; opwekken; porren; provoceren; stimuleren; ter sprake brengen; toejuichen
azuzar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
encandilar aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen
encender aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aandoen; aandraaien; aanleren; aanmaken; aanmoedigen; aansteken; aanzetten tot; doen branden; eigen maken; iemand motiveren; in de fik steken; inschakelen; instigeren; leren; licht aansteken; motiveren; ontsteken; oppikken; opsteken; prikkelen; provoceren; stimuleren; verwerven; vuur maken; vuurmaken
enredar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; compliceren; ingewikkeld maken; intrigeren; konkelen; kuipen; moeilijk maken; neppen; obsederen; omlijnen; sjoemelen; verwikkelen
estimular aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opstoken; poken aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; ophitsen; opjutten; opkrikken; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
excitar aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanmoedigen; aanroeren; aansporen; aanstippen; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; even aanraken; instigeren; ontlokken; opleven; oppeppen; opvrijen; opwekken; opwinden; opzwepen; prikkelen; provoceren; reanimeren; sterk prikkelen; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
impulsar a aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanjagen; aansporen; motiveren; opjutten; porren
incitar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opstoken; poken; stoken aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; ijlen; instigeren; jagen; motiveren; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; overhaasten; porren; prikkelen; provoceren; spoeden; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; voortmaken; zich spoeden
incitar a aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanjagen; aansporen; aanzetten tot; instigeren; motiveren; opjutten; porren; provoceren
instigar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opstoken; poken; stoken aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; ophitsen; opjutten; oppoken; opschieten; opstoken; overhaasten; porren; provoceren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
poner en pie aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken arrangeren; iets op touw zetten; regelen
provocar aanwakkeren; oppoken; opporren aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken
quemar aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken cremeren; opbranden; uitbranden; verassen; verbranden
sembrar discordia aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken

Wiktionary Translations for aanwakkeren:

aanwakkeren
verb
  1. aansporen
  2. sterker worden

Cross Translation:
FromToVia
aanwakkeren excitar exciter — Engager, porter à.
aanwakkeren excitar hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
aanwakkeren espolear; instigar inciterpousser, déterminer à faire quelque chose.