Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. versuikeren:


Dutch

Detailed Translations for versuikeren from Dutch to English

versuikeren:

versuikeren verb (versuiker, versuikert, versuikerde, versuikerden, versuikerd)

  1. versuikeren
    to crystallize; to candy; to crystalise; to crystalize; to crystallise

Conjugations for versuikeren:

o.t.t.
  1. versuiker
  2. versuikert
  3. versuikert
  4. versuikeren
  5. versuikeren
  6. versuikeren
o.v.t.
  1. versuikerde
  2. versuikerde
  3. versuikerde
  4. versuikerden
  5. versuikerden
  6. versuikerden
v.t.t.
  1. heb versuikerd
  2. hebt versuikerd
  3. heeft versuikerd
  4. hebben versuikerd
  5. hebben versuikerd
  6. hebben versuikerd
v.v.t.
  1. had versuikerd
  2. had versuikerd
  3. had versuikerd
  4. hadden versuikerd
  5. hadden versuikerd
  6. hadden versuikerd
o.t.t.t.
  1. zal versuikeren
  2. zult versuikeren
  3. zal versuikeren
  4. zullen versuikeren
  5. zullen versuikeren
  6. zullen versuikeren
o.v.t.t.
  1. zou versuikeren
  2. zou versuikeren
  3. zou versuikeren
  4. zouden versuikeren
  5. zouden versuikeren
  6. zouden versuikeren
diversen
  1. versuiker!
  2. versuikert!
  3. versuikerd
  4. versuikerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for versuikeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
candy beminde; duifje; kandij; lekkers; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoep; snoepgoed; snoepjes; snoes; suikergoed; suikerwerk; zoetigheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
candy versuikeren konfijten; zoeten; zoetmaken
crystalise versuikeren kristalliseren
crystalize versuikeren kristalliseren
crystallise versuikeren kristalliseren
crystallize versuikeren kristalliseren