Summary


Dutch

Detailed Translations for schrompelen from Dutch to English

schrompelen:

schrompelen verb (schrompel, schrompelt, schrompelde, schrompelden, geschrompeld)

  1. schrompelen (ineenschrompelen; ineenkrimpen)
    to diminish; to shrivel; to shrink; to shrink back; to dwindle; to subside; to wizen; to shrivel up
    • diminish verb (diminishs, diminished, diminishing)
    • shrivel verb (shrivels, shrivelled, shrivelling)
    • shrink verb (shrinks, shrank, shrinking)
    • shrink back verb (shrinks back, shrank back, shrinking back)
    • dwindle verb (dwindles, dwindled, dwindling)
    • subside verb (subsides, subsided, subsiding)
    • wizen verb (wizens, wizened, wizening)
    • shrivel up verb (shrivels up, shrivelled up, shrivelling up)
  2. schrompelen (verschrompelen; samentrekken; slinken; indrogen)
    to shrivel up; to wither
    • shrivel up verb (shrivels up, shrivelled up, shrivelling up)
    • wither verb (withers, withered, withering)

Conjugations for schrompelen:

o.t.t.
  1. schrompel
  2. schrompelt
  3. schrompelt
  4. schrompelen
  5. schrompelen
  6. schrompelen
o.v.t.
  1. schrompelde
  2. schrompelde
  3. schrompelde
  4. schrompelden
  5. schrompelden
  6. schrompelden
v.t.t.
  1. ben geschrompeld
  2. bent geschrompeld
  3. is geschrompeld
  4. zijn geschrompeld
  5. zijn geschrompeld
  6. zijn geschrompeld
v.v.t.
  1. was geschrompeld
  2. was geschrompeld
  3. was geschrompeld
  4. waren geschrompeld
  5. waren geschrompeld
  6. waren geschrompeld
o.t.t.t.
  1. zal schrompelen
  2. zult schrompelen
  3. zal schrompelen
  4. zullen schrompelen
  5. zullen schrompelen
  6. zullen schrompelen
o.v.t.t.
  1. zou schrompelen
  2. zou schrompelen
  3. zou schrompelen
  4. zouden schrompelen
  5. zouden schrompelen
  6. zouden schrompelen
diversen
  1. schrompel!
  2. schrompelt!
  3. geschrompeld
  4. schrompelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schrompelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
shrink psychiater
subside afzwakken; verslappen; verzwakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
diminish ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
dwindle ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
shrink ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; afnemend; dalen; declineren; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; slinken; slinkend; tanen; tanend; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verminderen; vervallen
shrink back ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen achteruitdeinzen; achteruitgaan; inkrimpen; krimpen; slinken; terugdeinzen; terugschrikken; terugwijken
shrivel ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen inkrimpen; krimpen; slinken
shrivel up indrogen; ineenkrimpen; ineenschrompelen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen inkrimpen; krimpen; slinken
subside ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen afglijden; aftakelen; afzakken; in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken; luwen; tot bedaren komen; uitrazen; uitwoeden; verflauwen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegsterven; wegzakken; wegzinken; zakken in
wither indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen kwijnen; verdorren; verkommeren; verkwijnen; verleppen; versterven; verwelken; wegkwijnen; wegslinken
wizen ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen