Dutch

Detailed Translations for schoon from Dutch to English

schoon:

schoon adj

  1. schoon (hygienisch; zuiver; rein; kuis)
  2. schoon (mooi; knap; welgemaakt; bevallig)
  3. schoon (rein; kuis; net)
    clean
  4. schoon (opgeruimd; netjes; ordelijk)
    tidy; neat; clean

Translation Matrix for schoon:

VerbRelated TranslationsOther Translations
clean bergen; opruimen; reinigen; schonen; schoonmaken; schoonpoetsen; uitwassen; wassen; zemen; zuiveren
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
beautiful bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt attractief; beeldschoon; fonkelend; fraai; glinsterend; goed ogend; knap; mooi; schitterend; welgevallig; wonderschoon
handsome bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt attractief; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; leuk om te zien; leuk van uiterlijk; mooi; sierlijk; welgevallig
hygienic hygienisch; kuis; rein; schoon; zuiver hygiënisch
neat netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; zindelijk behendig; bekwaam; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; decent; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; fideel; fleurig; geestig; handig; jolig; keurig; kies; kleurig; kundig; kwiek; levendig; lustig; manierlijk; monter; netjes; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; ordelijk gemaakt; rap; respectabel; sec; snel; uitgelaten; vaardig; vlot; vlug; vrolijk; wakker; welgemoed; welvoeglijk; zonnig
pure hygienisch; kuis; rein; schoon; zuiver gaaf; gekuist; kuis; louter; maagdelijk; onaangeraakt; onbevlekt; ongerept; onschuldig; onvermengd; onversneden; pure; puur; rein; virginaal; zuiver; zuivere
tidy netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; zindelijk blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; keurig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; netjes; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; ordelijk gemaakt; proper; sec; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig; zorgvuldig
- rein
ModifierRelated TranslationsOther Translations
clean hygienisch; kuis; net; netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; rein; schoon; zindelijk; zuiver deugdzaam; eerzaam; gewoonweg; gladweg; ronduit; zedig
pretty bevallig; knap; mooi; schoon; welgemaakt aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; allerliefst; attractief; behoorlijk; bekoorlijk; bevallig; charmant; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; leuk van uiterlijk; mooi; nogal; redelijk; schattig; sierlijk; snoeperig; snoezig; tamelijk; welgevallig

Related Words for "schoon":


Synonyms for "schoon":


Antonyms for "schoon":


Related Definitions for "schoon":

  1. het loon nadat alle premies betaald zijn1
    • ik verdien 1400 gulden schoon1
  2. zonder stof, viezigheid of vlekken1
    • zijn je handen wel schoon?1
  3. mooi om te zien of te horen1
    • dat is schone muziek1

Wiktionary Translations for schoon:

schoon
adjective
  1. mooi
schoon
adjective
  1. not dirty
  2. possessing charm and attractive

Cross Translation:
FromToVia
schoon clean sauber — nicht verschmutzt, frei von Unrat
schoon beautiful; pretty; handsome; fine; lovely; fair beau — D’aspect agréable à l’œil ou à l’oreille.
schoon pure; simple; straightforward; common; unpretentious; clean; untainted; mere; sole; solitary; absolute; stark pur — Qui est sans mélange.

External Machine Translations:

Related Translations for schoon