Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opbakken:


Dutch

Detailed Translations for opbak from Dutch to English

opbakken:

opbakken verb (bak op, bakt op, bakte op, bakten op, opgebakken)

  1. opbakken
    fry again; to bake again

Conjugations for opbakken:

o.t.t.
  1. bak op
  2. bakt op
  3. bakt op
  4. bakken op
  5. bakken op
  6. bakken op
o.v.t.
  1. bakte op
  2. bakte op
  3. bakte op
  4. bakten op
  5. bakten op
  6. bakten op
v.t.t.
  1. heb opgebakken
  2. hebt opgebakken
  3. heeft opgebakken
  4. hebben opgebakken
  5. hebben opgebakken
  6. hebben opgebakken
v.v.t.
  1. had opgebakken
  2. had opgebakken
  3. had opgebakken
  4. hadden opgebakken
  5. hadden opgebakken
  6. hadden opgebakken
o.t.t.t.
  1. zal opbakken
  2. zult opbakken
  3. zal opbakken
  4. zullen opbakken
  5. zullen opbakken
  6. zullen opbakken
o.v.t.t.
  1. zou opbakken
  2. zou opbakken
  3. zou opbakken
  4. zouden opbakken
  5. zouden opbakken
  6. zouden opbakken
en verder
  1. is opgebakken
  2. zijn opgebakken
diversen
  1. bak op!
  2. bakt op!
  3. opgebakken
  4. opbakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opbakken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bake again opbakken
fry again opbakken