Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. existeren:
  2. Wiktionary:
    • existeren → be


Dutch

Detailed Translations for existeer from Dutch to English

existeren:

existeren verb (existeer, existeert, existeerde, existeerden, geëxisteerd)

  1. existeren (bestaan; zijn; leven)
    to exist
    • exist verb (exists, existed, existing)

Conjugations for existeren:

o.t.t.
  1. existeer
  2. existeert
  3. existeert
  4. existeren
  5. existeren
  6. existeren
o.v.t.
  1. existeerde
  2. existeerde
  3. existeerde
  4. existeerden
  5. existeerden
  6. existeerden
v.t.t.
  1. heb geëxisteerd
  2. hebt geëxisteerd
  3. heeft geëxisteerd
  4. hebben geëxisteerd
  5. hebben geëxisteerd
  6. hebben geëxisteerd
v.v.t.
  1. had geëxisteerd
  2. had geëxisteerd
  3. had geëxisteerd
  4. hadden geëxisteerd
  5. hadden geëxisteerd
  6. hadden geëxisteerd
o.t.t.t.
  1. zal existeren
  2. zult existeren
  3. zal existeren
  4. zullen existeren
  5. zullen existeren
  6. zullen existeren
o.v.t.t.
  1. zou existeren
  2. zou existeren
  3. zou existeren
  4. zouden existeren
  5. zouden existeren
  6. zouden existeren
diversen
  1. existeer!
  2. existeert!
  3. geëxisteerd
  4. existerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for existeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
exist bestaan; existeren; leven; zijn

Wiktionary Translations for existeren:


Cross Translation:
FromToVia
existeren be geben — (in Verbindung mit es) existieren, da sein