Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. betrappen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for betrappen from Dutch to English

betrappen:

betrappen verb (betrap, betrapt, betrapte, betrapten, betrapt)

  1. betrappen (snappen)
    to catch; to snatch; sneak up on; to seize; to twig; to tattle; take unaware

Conjugations for betrappen:

o.t.t.
  1. betrap
  2. betrapt
  3. betrapt
  4. betrappen
  5. betrappen
  6. betrappen
o.v.t.
  1. betrapte
  2. betrapte
  3. betrapte
  4. betrapten
  5. betrapten
  6. betrapten
v.t.t.
  1. heb betrapt
  2. hebt betrapt
  3. heeft betrapt
  4. hebben betrapt
  5. hebben betrapt
  6. hebben betrapt
v.v.t.
  1. had betrapt
  2. had betrapt
  3. had betrapt
  4. hadden betrapt
  5. hadden betrapt
  6. hadden betrapt
o.t.t.t.
  1. zal betrappen
  2. zult betrappen
  3. zal betrappen
  4. zullen betrappen
  5. zullen betrappen
  6. zullen betrappen
o.v.t.t.
  1. zou betrappen
  2. zou betrappen
  3. zou betrappen
  4. zouden betrappen
  5. zouden betrappen
  6. zouden betrappen
diversen
  1. betrap!
  2. betrapt!
  3. betrapt
  4. betrappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for betrappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
catch buit; deurknip; grendel; knip; knipslot; knipsluiting; onderschepping; schoot; schuif; tong; vangst; verschuifbare sluiting
tattle apekool; flauwekul; gebeuzel; geleuter; gezwam; gezwets; humbug; klets; kletskoek; kletspraat; kolder; kolderverhaal; kul; larie; nonsens; quatsch; rimram; waanzin
twig deelsoort; loot; tak; takje; twijg
VerbRelated TranslationsOther Translations
catch betrappen; snappen aanklampen; aanpakken; azen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; buitmaken; graaien; grijpen; grissen; inpakken; inpalmen; jatten; klauwen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opvangen; pakken; pikken; prooizoeken; snaaien; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen; wegkapen
seize betrappen; snappen aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; bevangen; buitmaken; confisqueren; eigen maken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; ingrijpen; inrekenen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; kopen; omklemmen; oppakken; pakken; pikken; snaaien; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; wegkapen; zich bedienen
snatch betrappen; snappen achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; beroven; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegrukken
sneak up on betrappen; snappen
take unaware betrappen; snappen iets onverwachts doen; verrassen
tattle betrappen; snappen overbrieven; uit de school klappen; verklikken
twig betrappen; snappen

Wiktionary Translations for betrappen:

betrappen
verb
  1. (slang) to catch someone in the act of doing something wrong, socially and morally inappropriate, or illegal

Cross Translation:
FromToVia
betrappen catch ertappentransitiv: jemanden bei etwas Verbotenem überraschen
betrappen surprise; take unawares surprendreprendre sur le fait, trouver dans une action, dans un état où on ne croire pas voir, en parlant de quelqu’un.

Related Translations for betrappen