Dutch
Detailed Translations for dateren from Dutch to English
dateren:
-
dateren (dagtekenen)
-
dateren (teruggrijpen; teruggaan)
Conjugations for dateren:
o.t.t.
- dateer
- dateert
- dateert
- dateren
- dateren
- dateren
o.v.t.
- dateerde
- dateerde
- dateerde
- dateerden
- dateerden
- dateerden
v.t.t.
- heb gedateerd
- hebt gedateerd
- heeft gedateerd
- hebben gedateerd
- hebben gedateerd
- hebben gedateerd
v.v.t.
- had gedateerd
- had gedateerd
- had gedateerd
- hadden gedateerd
- hadden gedateerd
- hadden gedateerd
o.t.t.t.
- zal dateren
- zult dateren
- zal dateren
- zullen dateren
- zullen dateren
- zullen dateren
o.v.t.t.
- zou dateren
- zou dateren
- zou dateren
- zouden dateren
- zouden dateren
- zouden dateren
en verder
- is gedateerd
- zijn gedateerd
diversen
- dateer!
- dateert!
- gedateerd
- daterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze